#SpukuTorie 1592016 Ik ben Petje (Patrick). Ik was vroeger buschauffeur op de lijn route 7, maar ben nu op een andere route. Als buschauffeur maak je van alles mee, vooral omdat je met mensen te maken hebt. Een but rit kan soms heel rustig verlopen en op andere dagen kan het een drukte zijn vol discussies, ruzies en soms zelfs gevechten. Het is je taak als buschauffeur om je klanten veilig van punt A naar punt B te vervoeren. De veiligheid van de klant is prioriteit en is hoog in mijn vaandel. Roekeloze chauffeurs zouden dit als lijfspreuk moeten hebben bij het uitoefenen van hun job. In de jaren dat ik op die route reed, heb ik een aantal vreemde dingen meegemaakt. Maar het vreemdste van alles begon vanaf we de opdracht kregen om van standplaats te veranderen. Onze nieuwe standplaats werd Popki Dyari.
De meeste Surinaamse particuliere bussen hebben een goed werkend schelsysteem. Het was een woensdagmiddag tegen spitsuur en tevens mijn laatste rit voor de middag, toen het begon. Ik kon merken aan de gezichten van de mensen die binnenstapten, “den weri”. De laatste passagier sloeg de klapstoel bij de deur open en ik begon de rit naar plaats van bestemming. Ik was ter hoogte van de brandweerkazerne Toekomstweg of een schel ging over. Ik keek direct door de achteruitkijkspiegel om te zien wiens arm nog in de uitgestrekte houding was, maar de persoon was me te snel af. Ik stopte de bus ongeveer 8 meters verder en keek weer in de achteruitkijkspiegel om te zien wie dan zou uitstappen. Een paar passagier, vooral hen die op de rij klapstoelen zaten, keken naar achteren terwijl een paar van hen al opstonden en hun klapstoel opklapten. Maar niemand stapte uit de bus. “Wie heeft gescheld?”, vroeg ik. “Volgens mij heeft niemand gescheld hoor meneer, want mi no si no wan s’ma anu”, zei een dame die op de achterste bank zat. Ik wachtte een paar seconden en zei aan eenieder, om maar weer plaats te nemen. We vervolgden onze weg en bij toeval keek ik door de spiegel of de schel ging weer over. Niemand had op een schel gedrukt…ik had dat duidelijk kunnen zien. “Mensen, ik denk dat er een probleem is met die schel”, zei ik tegen de passagiers, “schellen jullie allemaal 3 keer, dan weet ik zeker dat iemand moet uitstappen.” In de Ramgoelamweg stapten de meeste mensen uit en zette ik de rit verder voort richting de rotonde. Er zaten nog een stuk of 5 passagiers in de bus toen de schel 3 keer overging. Ik stopte weer, maar niemand stapte uit. Ik raakte een beetje geïrriteerd hierdoor en dacht echt dat iemand me in de maling nam. De passagiers keken allemaal even naar mekaar en 1 van hen maakte een opmerking: “Chef, volgens mi wan san’ no bun dja jere, mi ben warskow wan tra chef k’ba omdat na a sem san’ dis’ mit’ en tu…na Popki Dyari toch…na Popki Dyari”. Ik slaakte een diepe zucht en vervolgde de rit totdat iedereen eindelijk thuis was gezet. Het hield me wel bezig. In de garage aangekomen, vroeg ik direct aan de monteur om een check up te doen aan het schelsysteem. Ik wilde gewoon zeker zijn van m’n zaak. Later kreeg ik te horen dat er niets mee aan de hand was.
Het was avond geworden en ik had nog twee ritten te doen voor de dag. Op de parkeerplaats was ik in gesprek geraakt met een collega en ik vertelde hem wat mij was overkomen. “Petje, m’o tan tak’ en…wan san no bun dja”, zei hij, ‘kande dja ben de wan ber’pe man…i no sab’ a geschiedenis f’a presi dja noh?” Ik trok mijn schouders op, want ik wist niets over de plek. Ons gesprek kwam ten einde toen hij moest vertrekken, omdat zijn bus helemaal vol zat. Ik ben toen achter het stuur van mijn bus gaan zitten en terwijl ik bezig was met mijn telefoon, hoorde ik iemand instappen. Ik keek om en zag een dame de bus instappen. Ze groette beleefd maar keek niet op. Ze liep door naar de achterste bank en nam plaats bij het raam. Ik ging toen verder met mijn telefoon totdat ik een lichte brandlucht begon te ruiken. Ik maakte mijn raam open en dacht dat de brandlucht van buiten kwam. Dus kijk ik even in het rond en het viel me toen op dat er op een mooie afstand van de bus, iemand in het donker stond met een vreemd lichaamspostuur. Ik strekte mijn arm uit en wenkte de persoon te komen, want ik had tot nu toe maar 1 persoon in de bus. Als ik even voor een paar seconden mijn telefoon in mijn tas te stoptte, keek ik weer naar buiten en zag dat de persoon niet meer stond op die plek. Ik kreeg op dat moment het gevoel dat er iets niet in orde was. Ik durfde niet te kijken in mijn achteruitkijkspiegel. Ik hoopte ‘Fu Gado’ dat iemand anders zo snel als mogelijk in de bus kon stappen…een echt persoon. Ik raapte de moed bij elkaar om de passagier op de achterste bank een vraag te stellen, zonder om te kijken en zonder te kijken door de achteruitkijkspiegel. Ik had de veronderstelling dat indien ik antwoord terug zou krijgen, het zeker een levend persoon moet gaan. “Mevrouw, nog ff geduld hoor, want ’s avonds vult de bus langzaam. Vind u niet erg toch?”, vroeg ik. Ik kreeg geen antwoord terug. Ik zat te twijfelen of ze misschien op de bank in slaap zou zijn gevallen, of dat ze gewoon niet wilde praten. Ik keek dus door mijn achteruitkijkspiegel en zag een donker silhouet op de plek waar die vrouw zou moeten zitten. Hetzelfde lichaamspostuur als van de persoon die ik buiten had zien staan. Ik zette mijn vinger op de schakelaar en maakte de lichten aan. Het hoofd van de persoon draaide zich om en keek me recht in de ogen aan via de spiegel. Ik verstijfde op de stoel, want wat ik zag was zo vreemd, dat het mijn verstand te boven ging. Ik kan het niet beter verklaren dan een uit hout gekerfd hoofd met grote rode lippen en grote holtes waar ogen uit glinsterden. Toen het zich opeens bewoog, schoten alle scheldwoorden die ik had uit mijn mond, sprong met een vaart uit de zijportier en rende richting de Zwartenhovenbrugstraat. Op een veilige afstand scheen ik met een flashlight op de bus, maar ik kon niets en niemand zien zitten op de achterbank. Na ongeveer 10 minuten zag ik een groep mensen mijn richting opkomen lopen en vroegen me of er nog plaats was in de bus. Ik zei dat de bus leeg is, maar dat ik eruit was gevlucht om iets dat op de achterbank zat. “Was het een takru sani?”, vroeg 1 van de dames mij. “Ik weet niet wat het was maar het leek op een houtsnijwerk”, zei ik. Ze haalde een flesje uit haar tas en maakte haar hals nat met de inhoudt en zei: “Mi no kon moeilijk san’ dja en san’ nom’ kon moeilijk mi…na osso um’ doro” en ze liep naar de bus toe. Een paar van de andere mensen liepen met haar mee en stapten de bus in. “Not’ no dja jere, vrouw kom zitten…we moeten naar huis”, zei ze luid tegen een dame die bij me was blijven staan. Mi tek’ dek’ati da m’ waka mit’ a bus…de anderen achter mij. Ik nam weer plaats achter het stuur en keek weer in de achteruitkijkspiegel…niemand zat op de achterbank. “Meneer, i nom’ frede den san’ dis’ jere…ze zijn het niet waard”, zei die dame die (volgens mij) naar zevengeesten rook. Langzaam maar zeker begon de bus zich te vullen met passagiers en als de laatste persoon in de bus plaats had genomen, kon de rit beginnen.
Intussen waren er onderweg al andere passagiers ingestapt die ook naar huis gingen. Wanneer ik vanuit de van’t Hogerhuysstraat bij de Brandweerkazerne de bocht maakt de Toekomstweg in, zie ik iemand in de verte met uitgestrekte arm, langs de kant van de weg staan. Ik stopte de bus, maakte de cabine lampen aan en keek toen om. Maar niemand stapte de bus in. Ik keek toen door de portierspiegel, maar niemand stond voor de deuropening. “Chef, sampsa…no wan s’ma mus’ saka dja jere”, zei een passagier. Met een vervelend gevoel in mijn binnenste, liet ik alle cabine lampen aan en reed verder. Ik wilde niet vatten wat er gebeurde in mijn bus en ik wilde het niet geloven dat dit mij moest overkomen. Gedurende de rest van de rit waren er gelukkig mensen die instapten en richting stad wilden. Ik zou de rit naar Paramaribo, voor mijn laatste ronde, niet alleen willen doen. Ik had besloten om mijn laatste rit vanuit Ondro Bon te doen en niet bij Popki Dyari. Om die plek te vermijden, ben ik via de Hofstraat gereden naar Ondro Bon. Eindelijk daar aangekomen, wachtten er gelukkig al een hele hoop mensen die de laatste rit voor mij konden betekenen. Toen de bus helemaal vol zat, kon de laatste rit beginnen. Met de gedachte om straks thuis te zijn, was het me helemaal ontgaan om de vluchtroute te nemen. Ik naderde de plek van de nieuwe standplaats en hoopte het te passeren zonder te kijken, of de schel ging tot 3 keer toe over. Iets in me zei dat ik moest stoppen. Ik stopte aan de kant en wachtte voor een enkele seconden. Ik begon toen weer te rijden en keek in de portierspiegel en zag een gedaante in pyjama-kleding en kort sluik haar, lopen richting het leeg terrein van Popki Dyari…ze verdween in een dikke rook wolk. De bestemming van de vrouw die ik had opgepikt aan de Toekomstweg was dus Popki Dyari. Ik ken de geschiedenis van de naam Popki Dyari niet, maar ik wil veronderstellen dat wat ik gezien had in de bus, iets te maken zal hebben met de afkomst van de naam.