Teruggevonden op Colakreek

De zon kwam stralend op een prachtige zaterdagochtend tevoorschijn, een uitnodiging om eropuit te trekken. De avond ervoor hadden we een korte discussie gevoerd over onze bestemming voor de dag. Uiteindelijk hadden we besloten om een bezoek te brengen aan Colakreek. Dezelfde avond nog hadden we gebeld naar het nummer 6808188/6808180 om te spreken met de beheerder van Colakreek. We hadden geluk, want bijna alle hutten waren al geboekt. We kregen te horen dat het ‘first come, first served’ was. Als we voor half 9 ’s ochtends zouden arriveren, konden we kiezen uit de nog beschikbare hutten die niet gereserveerd waren. Direct daarna hadden we alles klaargezet voor onze vroege trip naar Colakreek de volgende ochtend. Onze groep bestond uit zes personen: mijn ouders, mijn zus, mijn twee broers en ikzelf. Overigens, ik ben met mijn 15 jaar de jongste in ons gezin.
Bron Foto: Spuku Tori OpenArt
Bron Foto: Spuku Tori OpenArt

De volgende ochtend waren we al vroeg uit de veren, rond 5 uur, om te douchen, te ontbijten en de laatste kleine details te regelen. “Is alles klaar?” en “Kunnen we gaan?” riep ik ongeduldig. En daar gingen we dan, op weg naar Colakreek. Voordat je het wist, waren we al op de mistige, lange Kennedyweg en naderden we het einde van de anderhalf uur durende reis. We sloegen af naar de bauxietweg en bereikten de poorten van Colakreek. Hoewel de poort nog gesloten was, was er al bedrijvigheid te zien. Tractoren waren aan het werk, vuilniszakken werden opgeruimd, en mensen waren aan het harken en dergelijke. Ik vroeg me af hoe vroeg deze mensen wel niet opstaan om al deze taken te verrichten voor het publiek. Maar hoe dan ook, de beveiliging liet ons doorrijden naar het kantoor, aangezien we niet op de reserveringslijst stonden en dus de kaartjes bij de receptie moesten kopen: een hutkaart en toegangskaartjes. De beheerder wees ons hut nummer 25 toe, de laatste hut helemaal aan het begin van de kreek. We reden er naartoe, laadden uit en parkeerden onze wagen op de parkeerplaats. En wat deed ik als eerste? Ik sprong er meteen in, dook in de kreek. Het water was KOUD!


Onze hut was beschikbaar tot half 6 uur, dus we hadden voldoende tijd om allerlei leuke activiteiten te ondernemen gedurende de dag. Langzaam maar zeker begonnen er steeds meer mensen naar Colakreek te komen, en voordat we het wisten, was de kreek afgeladen vol. Na een paar wandelingen in het gebied en het typische meisjesgedoe, ja ja, hoorde erbij, zat ik bij mijn hut op een houten platform, bengelend met mijn benen in het water. Midden tussen de mensen in het water viel mijn oog echter op een intrigerende inheemse jongedame die naar me keek. Ze stond tot haar schouders in het water. Ik zwaaide naar haar en gebaarde dat ze naar me toe moest komen, zodat we konden praten. Maar ze bleef me alleen maar aankijken met een glimlach op haar gezicht. Zonder aarzelen dook ik het water in en nam een duik, mijn voeten afzetend tegen de houten paal van het platform. Toen ik weer boven water kwam, stond ze verder dan waar ze eerst was. “Die chick is snel weg,” dacht ik grinnikend bij mezelf. Ik liep door het water, mijn ogen op haar gericht, naar haar toe. Op minder dan een meter afstand lachte ze giechelend en sprong achterwaarts in het water. Ik volgde haar meteen en voelde een druk in mijn oren terwijl ik onder water was. Ik probeerde de bodem te raken met mijn voeten om me af te zetten, maar er was niets. Ik probeerde weer boven water te komen, maar ik voelde me verloren onder de oppervlakte. Ik opende mijn ogen, maar het water prikte en brandde in mijn ogen. Plotseling voelde ik mijn arm door iets heen snijden – het wateroppervlak. Ik kwam boven water en hapte naar adem… maar alles was donker… het leek alsof het avond was. Angst overviel me en ik riep mijn ouders, mijn zus en broers, maar het enige wat ik kon horen was het geluid van water.



Het water voelde kouder aan dan die ochtend. Ik probeerde opnieuw de bodem te vinden door mezelf even onder te dompelen, maar er was niets. Het enige wat ik kon doen om boven water te blijven was watertrappelen en op mijn rug drijven. Ik had geen idee waar ik me bevond. Ik tastte in het duister af of ik de oever kon ontwaren, maar het was zo duister dat je niet eens je hand voor je ogen kon zien. Totdat ik in de verte een lichtpuntje opmerkte, langzaam boven het water zwevend. Mijn focus richtte zich op dat licht, en ik begon er naartoe te zwemmen. Vreemd genoeg leek ik echter niet dichterbij te komen. Ik bleef maar zwemmen richting het licht, terwijl het voelde alsof ik geen vooruitgang boekte. Gedurende wat leek als uren, bleef ik naar het lichtpuntje zwemmen, tot ik op een gegeven moment het gevoel kreeg dat ik thuis was. Niet mijn huiselijke thuis, maar ik voelde me thuis in het water. Ik sloot mijn ogen en liet me verder en verder wegdrijven op mijn rug in het water.



Vage stemmen klonken in de verte, roepend: “Wan man dja, wan man de in a watra” (Er is iemand hier, er is iemand in het water). Ik opende mijn ogen en verslikte me bijna in het water van de kreek. Het leek al bijna avond te zijn. Mijn hele lichaam lag in het water terwijl mijn hoofd nog half in de kreek hing, met mijn neus in het water en de rest van mijn lichaam op het zand van de oever. Geschrokken probeerde ik te bewegen, maar mijn lichaam reageerde niet… Ik blies het water uit mijn mond, in een poging de aandacht te trekken van de persoon die ik vaag in de achtergrond hoorde. “Lito, ko’u go tek’ a man,” hoorde ik iemand zeggen, en plotseling hoorde ik mensen in het water springen en naar de overkant zwemmen, waar ik lag. Ze trokken me uit het water en brachten me naar de oever, maar toen ik aan de overkant kwam, waar ze me uit het water wilden trekken, leek het onmogelijk. Niets of niemand kon me omhoog krijgen. Ik kon al een beetje praten en schreeuwde van woede en angst: “Trek me eruit, trek me eruit!” Ik hoorde hen zeggen dat ze iemand zouden halen. De anderen hielden me stevig vast in het water, terwijl een paar ‘lifeguards’ me onder mijn oksels vasthielden op het platform, zodat ik niet zou wegglijden.



“Luk’ a man dape,” zei iemand. Een mevrouw kwam naar me toe, gooide iets in het water en sprak enkele woorden in haar taal uit. Als een katapult schoot ik los van het water. De naam van die mevrouw zal ik nooit vergeten, ze heette mevrouw Swedo. “Yu ab’ geluk mi boi, a no tek’ yu,” zei ze zachtjes tegen me. Ze brachten me naar binnen in een ruimte waar kleren werden gewassen. Ze namen handdoeken uit een warme droger en wikkelde die om me heen. Mevrouw Swedo pakte een stoel en liet me zitten. Ze sprak nog wat andere woorden en hield haar hand boven mijn hoofd. “Weet je waar je bent?” vroeg ze. “Ja, ik ben op Colakreek,” antwoordde ik. “Ben je hier alleen gekomen, want er zijn geen andere dagbezoekers meer op het terrein,” zei ze. “Ik ben met mijn ouders gekomen, we verbleven in hut nummer 25,” zei ik met een trillende stem. Mijn lichaam voelde aan als gekreukeld… zoals wanneer je te lang in water hebt gezeten. Een andere Hindoestaanse man die daar werkte, benaderde me en vroeg of ik een telefoonnummer had dat ze voor me konden bellen. Het enige nummer dat ik snel in gedachten kon halen, was het nummer van mijn moeder. Hij ging naar binnen en vroeg de dame van de receptie om te bellen, terwijl ze ook probeerde me tot rust te brengen. Ik herinner me haar naam ook nog, Debby. Ik hoorde haar met mijn moeder praten, maar toen ze zei dat ik zelf even met mijn moeder moest praten, vond ik dat vreemd. “Ma, kom me alsjeblieft halen,” was het eerste dat ik zei. Mijn moeder GILDE door de telefoon… ZE GILDE ZO HARD dat ik enorm schrok. Debby nam de telefoon weer over en sprak verder met haar. Maar mevrouw Swedo, de oude inheemse dame, werd naar binnen geroepen om met mijn moeder te spreken. Ik weet niet waar ze over spraken, maar ik hoorde mijn naam meerdere keren en de woorden “de persoon die in zijn kamer is is niet uw zoon.”


Mevrouw Swedo kwam weer naar me toe en zei dat ze me terug naar de kreek moest brengen. Angst begon me te overweldigen en mijn gedachten dwaalden af naar het ergste scenario… Maar de mensen om me heen, die de plek goed kenden, stelden me gerust en zeiden dat ik mevrouw Swedo kon vertrouwen. “Wan san’ mus prati fu ala tu sey,” zei een grote creoolse beveiliger met een stevig postuur. Dezelfde man die eerder de poort voor ons had geopend. “A san’ no lusu y’u ete, ma wan tra san’ de sa wan tek’ yu presi,” vervolgde hij. “Wo koten puru”… iets heeft gemaakt dat je ouders je zijn vergeten, dat je ouders zijn vergeten dat ze jou hadden meegebracht. Het heeft gemaakt dat je ouders geloven dat je thuis was…thuis in je kamer. “Kom met ons mee Akash,” zei die meneer,”we moeten snel doen voordat het te laat is.”

We liepen naar de kreek terug. Mevrouw Swedo had iets in haar hand (leek op een kleine kalebas) en stak haar voet over de stoeprand van de kreek om op het houten platform te stappen, maar ze werd terug geduwd. Ze probeerder keer op keer. “LUSU,” schreeuwde ze opeens, en ze viel voorover op het platform, waarbij ze het voorwerp in de kreek liet vallen. Ik hoorde opnieuw die verlammende druk in mijn oren, ik begon over te geven…bruin kreekwater met waterplantjes. Ik dacht dat ik dood ging toen ik opeens in de verte, de stem van mijn moeder hoorde…ze riep me bij mijn naam. Voordat ik helemaal het bewustzijn verloor, voelde ik me veilig. “Ze zijn me niet vergeten,” fluisterde ik zachtjes. “Ze zijn me niet vergeten.”

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven