Een jaar of 5 geleden raakten we betrokken bij een onderzoek met als doel het opzetten van een transmissielijn die diagonaal aan twee wegen moest worden verbonden. Maar tussen de wegen bevond zich natuurlijk een groot stuk bos.
We vormden een team van 7 man, elk met zijn specialiteit en eigen onderzoek naar bodemgesteldheid, flora en fauna. Van de 7 mannen waren er twee lokale bomenkenners. Met gps-systemen in de hand, twee ATV’s voor het vervoeren van onze voorraden en bagage, schatten we in dat we 12 dagen nodig zouden hebben voor deze onderzoekstrektocht door het oerwoud.
Alles verliep soepel vanaf dag 1 tot en met dag 4. Tegen het einde van dag 4 kwamen we op een plek die leek op een oude kostgrond, vanwege de lage vegetatie en weinig hoge bomen. De twee lokalen concludeerden dat dit wel het geval moest zijn aan de hand van bepaalde gewassen en planten die ze tegenkwamen.
Het was een mooi, open stukje bos waar we ons kamp opzetten. Voordat de avond viel, maakten we ons kampvuur en apart ons kookvuur, klaar om te genieten van een heerlijk avondmaal met goed gekoeld vlees uit onze zonne-energie koeltas.
Na het eten maakten we ons klaar voor een potje troefcall. Op een gegeven moment zag ik dat mijn collega, die tegenover mij zat, langs me keek naar iets achter me. Hij sperde zijn ogen langzaam open en wilde gillen, totdat ik zacht fluisterde: “Sssst…, de fi rustig, no tak’ noti” (Vertaald: Ssst, blijf stil, zeg niets.)
Hij kwam gelukkig tot rust, maar keek me toen met verwarde, angstige ogen aan. De lokale mannen merkten op dat er iets met mijn collega aan de hand was en kwamen direct naar ons toe. Op datzelfde moment rolden de ogen van mijn collega helemaal wit in z’n oogkassen, en hij viel pal achterover.
Een van de lokale mannen pakte zijn zaklamp en begon wild tussen de dorre bruine bladeren te zoeken naar iets. Ik hielp hem zoeken, maar wist niet waar hij naar zocht. Was het iets glinsterends? Was het een slang?
Opeens hoorde ik hem zeggen: “A dja…piki…pluk zo veel je kan” (Vertaald: Het is hier…pluk…pluk zo veel als je kan.) Op de grond was er een soort bruine slingerplant die zich schuilhield onder de dorre bladeren. Ik schoof meer dorre bladeren opzij en zag dat de slingerplant groeide als een karpet op de grond.
De bladeren van het plantje zelf zagen er in eerste instantie ook dor en bruin uit, bijna gelijkend op de echte dorre bladeren, maar ze waren fris, vers en sappig. Ik trok zoveel bladeren van de grond dat ik binnen no time een zak vol had. De lokale man tapte water uit de grote tank achter de ATV en gooide de bladeren erin. Hij voegde iets toe dat hij in zijn buiktasje had en begon toen de bladeren te scheuren in het water.
Met een grote kan en de emmer met water in zijn handen liep hij naar mijn collega en vroeg ons om hem te laten staan. Met twee volle kannen goot hij het water over mijn collega heen en tot mijn verbazing kwam hij direct bij zinnen. Zijn ogen draaiden terug in de normale stand in zijn oogkassen. “Yu, kon dya tu…snapu,” zei de man met de emmer tegen mij. (Vertaald: Jij, kom hier…sta.) Ik deed wat hij vroeg en incasseerde de koude kannen water ook. Iedereen kreeg twee kannen water over het hoofd gegoten.
Daar zaten we dan, voor het kampvuur in onze natte kleding. Er was niets anders te doen dan wachten totdat onze kleren droog waren. De mannen bleven zeggen dat we niet moeten reageren op dingen die we mogelijk zouden kunnen zien. De dingen van het bos. Ik vroeg stiekem aan mijn collega wat hij precies gezien had. Hij fluisterde dat hij niet echt kon uitmaken wat ze waren, maar dat er twee dingen stonden te kijken naar hem vanachter een boom. Hij zei dat ze de vorm hadden van een kind van ongeveer 6 jaar met gele glinsterende ogen.
Ik schrok van wat hij vertelde. Ik begon me natuurlijk een beetje ongemakkelijk te voelen en notabene leek dit onze studie te gaan stagneren. Maar ik had wel hoop dat alles in de ochtend weer vlot zou verlopen. Maar toen ik zo staarde in het vuur, zag ik beweging van achter de anderen. Ik kon ze zien.
De twee wezens die ik in het donker kon waarnemen, leken uit stukken hout te bestaan en waren heel kort en mager van gestalte. Ze hadden hele lange armen die tot aan de grond reikten, waarbij ze zich voortbewogen op handen en voeten terwijl het lichaam gewoon heel recht overeind bleef. Ze bleven rondkijken, en telkens als zij richting het kampvuur keken, zag ik de glinstering van hun ogen.
Ik probeerde een van de lokale mannen te wenken, maar hij had het allang door. Hij plaatste zijn vinger op zijn mond en wenkte mij om gewoon stil te blijven. Ik keek naar de andere collega’s die allemaal hun vinger op hun mond hadden geplaatst om zo elkaar te wenken om ook stil te blijven en geen vin te verroeren.
De wezens kwamen dichterbij en stonden stil te kijken naar het vuur dat tussen ons brandde. We konden ze nu echt goed zien. Weet je wanneer je kleine stukken brandhout aan elkaar zou plakken en een lichaam zou vormen; precies zo zagen ze eruit. Opeens schanste een immens luide schreeuw van beide wezens dat door merg en been ging. Het geluid ging door merg en been.
De twee entiteiten klapten hard in hun handen en gooiden de armen ver gestrekt naar de lucht toe en bogen zich voorover en leken de grond te ruiken. Ik wist toen dat ze ons niet konden zien, maar de dingen om ons heen wel. Ze roken voorovergebogen over de grond, liepen naar de ATV en naar de tenten die we hadden opgezet.
Een van de mannen haalde een plastic fles uit zijn tas en gooide het onopvallend in het kampvuur. De vlam werd met een luid sis groter en de wezens keerden zich met een ruk om. Nu kon ik ze nog beter zien. Ik kon het niet zo goed uitleggen, maar hoe ik het zag is dat het hoofd groot was. Het waren de ogen, die ogen leken op de ogen van een roofdier; geel en glinsterend.
Ik weet niet wat er in de fles zat, maar een sterke zoete geur vulde het bos. Beide entiteiten sloegen hun armen op de grond en trokken hun hoofd en schouders uit elkaar en begonnen met kinderstemmen te praten en te lachen. Opeens renden ze het bos in en voor die nacht hebben we ze niet meer gezien. Ik kon het niet meer volhouden en viel precies op de plek in slaap.
De volgende ochtend durfde niemand het onderwerp aan te snijden over wat we die afgelopen nacht hebben gezien en ervaren. De lokale mannen repten ook geen woord erover. We pakten ons gereedschap en begonnen met het verzamelen van data, terwijl we ons ontbijt aten.
Het beeld van de wezens bleef maar door mijn hoofd gaan en ik kon me hierdoor niet goed concentreren op het werk dat ik moest verzetten. Ik kon het niet meer volhouden en ging naar een van de lokale mannen en vroeg hem wat de wezens waren.
Hij zei: “Precies zoals je dingen van het land hebt, dingen van het water, dingen van de lucht…precies zo zijn er dingen van het bos. Wat wij hadden gezien waren bosgeesten die vormen kunnen aannemen van dingen van het bos.”
Dingen van het bos? Ik vroeg hem wat de kinderlijke gestalte, de stemmen en het gelach daarmee te maken hadden. “Vroeger…er was een storm bij een van de omliggende dorpen een paar kilometers van hier. Twee kinderen speelden in de regen in het midden van het dorp. Ik weet niet precies wanneer dit gebeurd is, maar zeker langer dan 9 jaren geleden. Het bos begon af te koelen en een mist steeg op en kwam over het dorp heen. De kinderen, dezelfde kinderen die buiten speelden, zijn tot de dag van vandaag nooit meer gevonden,” vertelde hij.
Ik stond verbaasd met een open mond te luisteren. Men is ze vaker tegengekomen tijdens het jagen, maar de mensen weten dat het niet de kinderen zijn. Daarom beschermen ze zich altijd tegen deze bosgeesten die in bijna alle gevallen kwaadaardig zijn. De ‘dresi’ die hij in het vuur had gegooid, stootte ze af omdat de geur voor hen ondraaglijk is.
Dit heb ik voor het eerst meegemaakt en het was geen prettige ervaring. Maar we konden ons onderzoek niet onderbreken, want dat zou ons veel geld kosten. Vanaf die dag zorgden we ervoor dat we elke avond die ‘wasi’ namen met de bladeren van dat plantje dat zich camoufleerde tegen de echte verdorde bladeren. Hij had de naam genoemd van het plantje, maar ik ben vergeten hoe het heet.
En kwamen de wezens terug? Jawel, wel in andere gedaantes. Maar ik geloofde dat ze ons niets konden doen. Een andere keer vertel ik het andere deel. Ik ben Sonny L.