#SpukuTorie 1562016 Na een aantal jaren te hebben gewoond in Nederland, keerde ik terug naar Suriname om hier verder mijn krachten te geven aan de maatschappij. In de jaren dat ik in Nederland studeerde en werkte, leerde ik mijn vriendin kennen. Mijn naam is Tino en mijn vriendin heet Neyeli. We woonden namelijk niet samen waardoor er een situatie ontstond die het niet mogelijk maakte voor haar om ook naar Suriname met mij mee te komen. Ze had wel familie hier in Suriname wonen, maar ze had veel zaken op orde te stellen, voordat ze hier kon komen wonen en werken. Desalniettemin bleef onze relatie bestaan en hadden we beiden de tijd om onze eigen zaken in orde te krijgen.
Ik had geluk gehad. Geluk dat ik in het jaar 2013 een aanbieding kreeg voor het kopen van een opknappertje. Het huis dateerde volgens mij van de 18e eeuw en zag er vreselijk bouwvallig uit. Maar wie wil nou niet in zo een mooi huis, uit de koloniale tijd, wonen. Neyeli was er ook helemaal vol van en met een financiële steun van onze beide ouders, konden we beginnen aan het restaureren van deze mooie woning. Neyeli had haar deel met studie al afgerond en had alle zaken in orde om te remigreren naar Suriname sinds ze van jongst af aan naar Nederland vertrokken was met haar familie. Zij kwam in Suriname aan, toen de restauratie nog in volle gang was. In die periode verbleven we bij mijn ouders en hadden de plannen om aan het begin van 2014 in te trekken in onze “nieuwe” woning.
Het was in de maand februari in 2014 toen we officieel intrek konden nemen in de woning. Met een ruim achter erf aangrenzend aan de Suriname rivier, prijkte dit oud huis in pracht en praal als honderden jaren geleden. Al bij de eerste avond van onze intrek en we bezig waren ons bed in mekaar te zetten, hoorde ik vaag muziek in de verte. We waren beiden in de boven verdieping en ik maakte de opmerking naar Neyeli toe: “Hoor je de muziek?”. Ze fronste haar wenkbrauwen en keek een beetje beteuterd door de ruimte heen en trok haar schouders op: “Nope…ik hoor niets”. Het klonk heel mooie, alsof het een spel was tussen een piano en een gitaar. “Misschien komt het wel van iemand aan de overkant of van de buren elders…want het lijkt alsof het van heel ver afkwam”, zei ik tegen haar. Na een tijdje stierf de muziek weg. We waren eindelijk klaar met het opmaken van het bed en maakten ons een weg tussen alle dozen door, richting het achterbalkon. We zaten een tijd nog op balkon te genieten van de natuur en het zicht op de rivier. Neyeli ging toen naar bed terwijl ik de laatste slokjes van het bier probeerde op te drinken. Na een kwartier stond ik op uit de stoel en wilde naar binnen lopen toen ik gehol hoorde. Het waren duidelijke voetstappen op het gras. Iemand was op het erf, maar ik kon niets en niemand zien. Het achtererf was goed verlicht en ik zou direct hebben gezien indien iemand zich op het erg bevond. Maar er was niemand.
Ik ging naar beneden en maakte een kleine ronde op het erf. Ik wilde me ervan vergewissen dat er niemand op het erf was. Het had misschien ook een dier kunnen zijn dacht ik toen. Nadat ik mijn ronde had gedaan liep ik het huis weer in en sloot alle deuren en ramen. Ik deed 1 voor 1 de lichten uit en liep de trap op naar boven. In de kamer aangekomen zag ik dat Neyeli al in diepe rust was, dus dook ik ook maar in bed en viel in slaap. Het was toen al half 2 middernacht geworden. Ik werd opeens wakker door een ongemakkelijk gevoel in mijn binnenste. Ik dacht dat het te maken had met feit dat we ons in een nieuw huis bevonden, maar het gevoel dat ik had was zo onbehaaglijk, dat het er op leek dat er nog iemand in de kamer met ons was. Ik ben uit bed gestapt en liep naar de deuren van het achterbalkon en tuurde een tijdje naar buiten. Ik stond op het punt terug te lopen naar het bed, toen ik hetzelfde gehol hoorde…dezelfde rennende voetstappen…maar dit keer kwamen ze van vlak achter mij, in mijn kamer. Witbleek en een beetje paniekerig, sperde ik mijn ogen door de donkere kamer heen en riep een paar keer achter mekaar: “Wie is daar—wie is daar?!” Ik hoorde toen de voordeur van beneden open- en dichtgaan. Met een vaart rende ik de kamer uit en de trap af, maar de deur was letterlijk nog op slot…letterlijk achter slot en grendel. In mezelf begon ik een schiet gebedje op te zeggen uit angst. Ik was er toen bewust van dat dit huis niet alleen bewoond was door ons…maar ook door entiteiten. Ik maakte alle lampen in het huis aan en maakte dat ik weer in de kamer was op bed. Ik hoorde op een gegeven moment weer de muziek en dit keer was het zo duidelijk dat het erop leek dat het van beneden kwam. Ik wilde Neyeli wakker maken, maar ik dacht dat ze helemaal overstuur zou geraken als ze dit nu zou moeten meemaken. Ik liet haar dus rustig door slapen. De muziek hield op. Eindelijk! Ik begon me een verbeelding te maken over de entiteit en dat die elk moment de trap zou kunnen oplopen…en precies op datzelfde moment, hoorde ik voetstappen de trap op komen. Het waren luide hakkende voetstappen. Ik had mijn kamerdeur open laten staan zodat het licht van de trappengang een beetje naar binnen kon schijnen. Ik durfde niet uit bed te rennen om het dicht te maken, omdat ik niet oog in oog met een entiteit zou willen staan…dus bleef ik maar in bed liggen. Hoe luider de voetstappen werden, des te angstiger ik lag te kijken naar de deuropening waar ik elk moment iets zou verwachtten te zien. Tenminste, ik hoopte dat het zou langslopen, in plaats van blijven staan bij de deuropening. Op een gegeven ogenblijk zag ik een zwarte donkere massa, gelijk een schaduw, waar ik net niet doorheen kon zien, verschijnen bij de deuropening. Ik kwam in ademnood en voelde mijn hart tot in m’n keelgat bonzen. De zwarte massa begon langzaam in een gedaante te veranderen, terwijl het ijskoud werd in de kamer. Het silhouet van een vrouwspersoon werd duidelijker, maar het vreemdste was dat de gedaante met de rug gekeerd naar mij stond bij de deuropening. Het hoofd keerde langzaam en pijnlijk ver over de schouder heen naar achteren, maar ik kon geen mond noch neus zien te vinden op het donkere gezicht. Waar de ogen zouden moeten staan, waren twee donkere ingezonken holle oogkassen. In een grote zwaai en een harde klap sloeg de deur voor mijn ogen dicht. Neyeli schrok wakker. Ik wist niet uit mijn woorden te komen, toen ik haar probeerde te vertellen wat ik had gezien. Ze probeerde me gerust te stellen door te zeggen dat we er de volgende dag over zouden praten. Ze viel toen weer in slaap. Als ik had geslapen diezelfde avond, dan lieg ik.
Natuurlijk geloofde Neyeli mij niet. Begrijpelijk…zij sliep. Ik twijfelde niet aan mezelf en de dingen die ik had gezien gedurende die ene nacht. Ik had mijn ouders ook verteld over hetgeen ik had meegemaakt die avond en zij gaven me het advies om te bidden. “Het is trouwens een heel oud huis, dus het kan mogelijk zijn dat er nog dingen rondhangen van het verleden”, zei m’n vader. Dagen verstreken zonder 1 of andere angstaanjagende entiteit die mij liet schrikken. Het bidden zal hebben geholpen. Maar de stilte zou niet voor lang meer zijn, omdat ik een middag weer iets had meegemaakt. Ik lag in m’n hangmat op het beneden terras, terwijl Neyeli bezig was in de keuken, toen ik op KLAARLICHTE DAG, dezelfde zwarte schaduwachtige massa in de hoek van het erf zag staan. “Neyeli…NEYELI…kom nu…KOM NU KIJKEN”, riep ik met hakkelende stem. Ze rende naar buiten en terwijl ik opstond uit de hangmat, wees ik naar de hoek van het erf. “Zie je dat…zie je dat schaduw-ding daar staan bij die schutting”, fluisterde ik. Ze maakte toen de opmerking dat het zeker de schaduw is van 1 van de bomen. Precies wanneer ik haar nog eens wilde duidelijk maken waar het ding stond, schoot het in een vaart richting de oever van de rivier en zakte in mekaar. “SHIT!!! Wat was dat!!!!”, gilde uit. “Zie je…zie je wat ik bedoelde…ditzelfde ding was die avond voor de kamerdeur”, schreeuwde ik. Ze stond met open mond te kijken naar de plek waar het ding verdween in de grond. “Daarom zei m’n ma dat we moeten blijven bidden…want volgens mij helpt het gebed wel, want daarom heb ik het niet meer in huis gezien noch de muziek gehoord”, zei ik tegen haar. Ik belde direct mijn ouders op en vertelde hen dat Neyeli het ook gezien had. Maar die avond, volgens mij omdat het zich heeft laten zien, zou weer zo een avond worden.
We waren in diepe rust toen ik wakker schrok van het gevoel dat mijn benen aan het voeteneind van het bed heel koud werden. Ik keek naar het voeteneind en zag dat het matras een deuk had. Een deuk alsof iemand daar zat. Ik lag op mijn rug en bij de gedachte dat er iemand op het bed zat die ik niet kon zien, wilde ik opspringen, maar ik kon niet bewegen. Enige dat ik kon doen, was zien. Ik zag hoe de deuk uit het matras verdween. Opeens verscheen dezelfde gedaante van de vrouw voor het bed, weer met haar rug gekeerd naar mij toe, terwijl ze over haar schouder keek naar Neyeli. Zo ver dat haar kin, bijna in het midden van haar rug was. Ze keerde zich toen om en liep achteruit richting de slaapkamerdeur. De deur ging open en opeens dook ze met haar hoofd naar de vloer en kwam op armen en benen terecht zodanig uitgestrekt dat ze zich over de vloer voortbewoog als een mier of insect. Ik wist toen vanwaar die hollende voetstappen kwamen. Met haar hoofd bijna gekeerd op haar rug, hoorde ik haar de trap afrennen, de voordeur open- en dichtgaan en hoorde ik hetzelfde gehol op het achter erf. Het werd ineens heel erg stil, zo stil dat ik mezelf en Neyeli kon horen ademen. Ik kwam toen los uit die beklemde houding. Ik kon niet bevatten wat ik daarnet gezien had. Dit ging mijn verstand te boven. Dit ding heeft vrijbrief om in het huis te komen, ondanks de deuren gesloten zijn. Het kan in mijn kamer komen en je kan het ook horen weghollen. Als het een deur kan openmaken, wat is het nog meer in staat te doen. Maar de grote vraag rees bij me op: “Waarom staarde het naar Neyeli?”
Vanaf die avond kon ik niet goed slapen. Ik schrok elke keer wakker van de minste en geringste geluiden, terwijl Neyeli altijd gewoon diep sliep. Ik had er eerlijk gezegd ook al genoeg van. Mijn ouders hadden intussen iemand gevonden die poolshoogte zou komen nemen over de situatie in ons huis en op ons erf. We mochten hem baas Nel noemen. Volgens mij staat hij bekend om die naam. Die dag, toen we hem ontvingen bij de poort, liep hij regelrecht naar achteren. “Tjee…tjee mi Gado…HMMMM”, hoorden we hem luid roepen. “Sinds jullie hier zijn komen wonen, hebben jullie ooit een plengoffer gebracht?”, vroeg hij. “Maar waarvoor…we gaan niet zomaar een plengoffer brengen. Gi suma (Voor wie)”, zei Neyeli een beetje afkeurend. “Ze kan jullie kwaad doen…en vooral u mevrouw…ze wacht op uw kind…yu p’kin o pai dis’ hebi (uw kind zal deze bezwering moeten betalen)”, zei hij op strenge en boze toon. “Respect…dat is wat jullie moeten geven…respect voor hen die ons zijn voorgegaan”, zei hij en voegde eraan toe, “dit wat ik daarnet zag was een beeld van de straf die deze slavin haar dood had betekend…ze werd met haar hoofd eerst, al levend de modder in geslagen (ondersteboven begraven). Halverwege dit gebeuren, bond men een balk aan haar benen en met schroef bewegingen begroeven ze haar verder. Ik denk dat ze zich zou kunnen hebben vertoond met een kapotte nek…niet waar?”. Ik stond versteld te kijken naar die man. Tranen rolden me over de wagen heen. “No krei…yu ben mu krei bifo a dede…now a kon tron takru sani”, zei de man (Huil niet…je moest huilen bij haar sterfte…nu is het een slechte entiteit geworden). Ze had haat, nijd, afgunst en zou er alles aan doen om Neyeli en ik het leven zuur te maken. Hij legde ons uit dat dit voor altijd hier zal zijn en niet weg te halen is. Wat we elk jaar zullen moeten doen is het brengen van een plengoffer. Dit, om haar tot rust te brengen. Ik vroeg hem waarom ze zich voortbewoog op al haar vier ledematen. Hij zei dat het haar manipulatie is van hoe zij gezien wil worden. “Kom, we moeten het huis als eerst ontdoen van alles dat er in zit”, zei hij opeens. Toen hij naar binnen liep, ging hij regelrecht naar boven…naar onze slaapkamer. Daar begon hij met spreuken en gebeden, terwijl hij een kom met kruiden plaatste op de vloer in het midden van de kamer. Hij stak het aan en zo begon de ruimte zich te vullen met rook. Terwijl hij bezig was met het roepen en zeggen van spreuken die ik niet allemaal kon verstaan, kwam er plotseling beweging in de rook. Doordat er zoveel rook in de kamer was, kon je de omvang van de gedaante zien. Het kroop over de vloer, tegen de muren en langs het plafond. Je merkte dat het onrustig werd. “Blijven jullie staan waar jullie zijn en niet wegrennen…toon dat je sterk ben”, zei baas Nel op strenge toon. Een gil van een dubbele doffe vrouwenstem vervulde de ruimte en de slaapkamerdeur sloeg met een klap achter ons dicht. Ik was zo geschrokken dat ik begon te beven op mijn benen. “A d’a dorosey”, zei hij met een opgeluchte stem (ze is buiten). Zo plaatste baas Nel in elke ruimte een kom met droge kruiden, stak deze aan en deed zijn gebeden en spreuken op de plaats. Toen we het hele huis van binnenuit hadden gevrijwaard van eventuele entiteiten, bracht hij ons naar buiten en moesten hem na doen met een kalebas en water op de plek des onheils. Hij plaatste een soort basket met drankjes en volgens mij ook eten op dezelfde plek en attendeerde ons erop dit elk jaar rond dezelfde tijd te doen. Als we hulp nodig hadden mochten we hem altijd vragen.
Het huis voelde lichter en goed aan. We bedankten hem hartelijk en vroegen hem hoeveel dit allemaal zou kosten. “Ligt aan jullie…ik vraag niets…maar geef wat jullie kunnen missen”, zei hij vriendelijk. We gaven hem uit dankbaarheid een mooie mazzel en bedankten hem nogmaals voor de hulp die hij ons had geboden. Neyeli was blij dat we dit eindelijk achter de rug hadden. We konden nu beginnen met het “echte wonen” in onze woning. Die avond zaten Neyeli en ik weer op het achterbalkon te genieten van het mooie uitzicht over de Suriname rivier. De lichten van de voorbijgaande schepen maakten het zicht op de rivier prachtiger dan ooit tevoren. Toen we in bed lagen, sprak ik nog met Neyeli over de zware dag die we achter de rug hadden, totdat ze in slaap viel. Nog altijd heb ik het gevoel dat als ik de lichten uit doe, ik iets voor het voeteneind van het bed zal zien staan. Ik denk niet dat dit gevoel ooit weg zal gaan. Maar de muziek…de muziek hoor ik toch heel vaak. Vooral als ik van een sluimer naar slaap weg dompel…maar heel soms, als ik niet meer uit de sluimer kan komen, zie ik in heel vaag beeld, de slaapkamerdeur opengaan. Ik val dan direct in een diepe slaap. Mooi klinkt het…de muziek van de dood.