Ze keek me aan met haar onschuldige vreugdevolle blik en herhaalde de zin weer: “Mama, ik heb papa echt gezien. Echt waar mama.” Ik tilde haar op en aaide over haar bolletje, “ik mis papa ook Jelaisa… wij allemaal missen papa heel erg.” Ik kon de tranen niet meer inhouden en liet ze de vrije loop. Jelaisa’s vreugdevolle blik veranderde, en op medelijdende toon zei ze: “Mama, je moet niet huilen… papa komt weer terug.” Ik wist dat ze op de een of andere manier het verlies op haar eigen manier moest verwerken. Ik wist dat ze de waarheid sprak, maar ik wilde haar niet laten weten hoeveel ik papa ook miste.
Twee jaar geleden, toen we van de dokter te horen kregen dat Jer kanker had, veranderde ons leven in totale onzekerheid. Onzekerheid over onze toekomst, over mij en mijn kind. Hij maakte zich grote zorgen over ons welzijn. Maar ik moet zeggen dat hij tot het bittere einde zijn uiterste best deed om ons in dit lijden bij te staan. Hij was de beste man en de allerbeste vader voor ons kind.
Na de begrafenis kon ik mijn emoties niet langer onderdrukken. De onderdrukking van de pijn, het verdriet en alle onbeantwoorde vragen was niet meer te verdragen. De emotionele uitlaatkleppen vlogen open, en ik zakte als een baksteen door mijn benen. Het enige wat ik me nog herinner, zijn de woorden “Hor’ en’… Hor’ en’” (houdt haar) en alles werd zwart voor mijn ogen. Toen ik weer bij bewustzijn kwam, zat ik oog in oog met mijn overbuurman, die ook arts was. “Je bloeddruk is veel te hoog voor zo’n jonge vrouw als jij. Hier… neem deze tabletten en rust goed uit,” zei hij. Die avond sliep ik heel rustig, totdat ik werd gewekt door een bekende stem die mijn naam riep. “Joyce… Joyce, waar ben je?!” klonk het van heel ver. Ik opende mijn ogen en zag Jer naast mijn bed staan. “Jer, waarom… waarom heb je me alleen gelaten?” vroeg ik hem. Op een gegeven moment strekte hij zijn arm uit en pakte mijn hand vast… toen schrok ik wakker.
Ik denk vaak terug aan die nacht. Mijn moeder vertelde me dat zijn geest 7 dagen na de begrafenis nog een paar laatste bezoekjes kwam afleggen voordat hij de overstap maakte naar de andere kant. Jer en ik waren als tara en jantje, sinds de schoolbanken van het Natin. Ik kan me herinneren dat hij fluisterend alle namen van het rooster oplas en mijn naam een aantal keren herhaalde. “Dat ben ik hoor… je hoeft mijn naam niet zoveel keer uit te spreken,” zei ik lachend tegen hem. Hij werd echt rood toen hij zich betrapt voelde. Die eerste ontmoeting heeft gemaakt dat we van elkaar zijn gaan houden, eerst als vrienden en later als man en vrouw. We besloten na onze opleiding het huwelijksbootje in te stappen om samen een leven op te bouwen. Het waren de gelukkigste jaren van ons leven samen. Alle herinneringen koesterde ik. Alle foto’s, alle kleding, alles, werkelijk alles moest in ons huis blijven, precies zoals toen hij in leven was. “Jer voor altijd”.
Op een andere nacht maakte ik weer iets mee. Ik pakte de afstandsbediening en drukte op “resume”. Ineengedoken in mijn luie stoel en genietend van een kopje koffie, bekeek ik nogmaals onze huwelijksvideo. De stem van de pastor klonk luid uit de luidsprekers van de televisie: “Laat niemand dit lichaam scheiden… wat God heeft samengevoegd, laat geen mens scheiden. Zo zal mijn liefde je altijd geven… voor altijd… in goede en slechte tijden, in gezondheid en ziekte, totdat de dood ons scheidt.” Ik zag mezelf wegkijken naar iemand in het publiek. Ik keek naar mijn moeder. Mijn moeder was gek op Jer sinds het eerste huisbezoek. Jer was haar lieveling. Terwijl ik zo keek naar de beelden, strekte ik mijn arm uit en keek naar mijn ringvinger. Mijn trouwring zat er nog steeds aan. Ik staarde naar de ring terwijl ik in gedachten verzonk, toen ik tussen mijn vingers door iets zag bewegen. Ik schrok zo dat ik mijn koffie over mijn trui morste. Ik nam aan dat het een schaduw kon zijn geweest die van buitenaf naar binnen was geworpen door een passerende auto.
Ik legde mijn kopje op tafel en liep naar de wasruimte, trok mijn trui uit en verschoonde me met een vochtige doek. Terwijl ik tussen mijn schone kleren zocht naar een andere trui, hoorde ik plotseling een bekend geluid. Tussen de woonkamer en de keuken had ik een kralengordijn gemaakt van houten kralen. “Was Jelaisa wakker?” dacht ik bij mezelf. “Jelaisa… mama is hier hoor,” zei ik luid. Maar toen ze niet tevoorschijn kwam, liep ik terug naar de woonkamer en merkte dat het kralengordijn nog bewoog. Dat was het geluid dat ik had gehoord.
Ik ging ervan uit dat Jelaisa terug naar haar kamer was gegaan, dus ik liep naar de tafel in de woonkamer om mijn kopje te pakken om het af te wassen, maar mijn kopje stond niet op de plaats waar ik het had achtergelaten. Ik staarde verbaasd naar de lege plek waar mijn kopje had moeten staan. “Heb ik het per ongeluk naar de keuken gebracht… kan ik me hebben vergist?” vroeg ik mezelf af. Ik liep door het kralengordijn en toen ik in de keuken kwam, zag ik mijn kopje op het aanrecht staan. Ik wist zeker dat ik mijn kopje niet op het aanrecht had gelegd. “Bedankt Jer… je bent een schat,” zei ik luid terwijl ik naar de gootsteen liep om mijn kopje af te wassen. Toen ik klaar was, pauzeerde ik de DVD opnieuw en ging naar bed.
Die nacht werd ik plotseling wakker. Het licht in de kamer was aan. Ik begon me ongemakkelijk te voelen en stapte uit bed om de schakelaar uit te schakelen. Ik was nog maar een paar stappen verwijderd van de schakelaar, toen alles opeens helemaal donker werd. Ik stond stokstijf naar de schakelaar te kijken. Terwijl mijn ogen zich aan de duisternis aanpasten, hoorde ik mijn dochter gillen: “Mama mamaaa.” In een flits rende ik naar haar kamer en deed het licht aan. Er klonk een luid gegrom in de kleine kamer, en buiten het raam stond een gedaante met een spierwit ovaal gezicht. Het gezicht had een grote open mond en spleetogen. Het draaide zich snel naar mij en keek een seconde of twee naar me. Toen schoot het de lucht in en verdween.
Ik rende naar het bed van mijn Jelaisa en hield haar stevig vast. “Mama is hier, baby… mama is hier,” zei ik terwijl ik haar probeerde te kalmeren. “Mama… mama, papa is een monster geworden,” zei ze, huilend. Ik wist niet waar ik dit moest plaatsen. Ik voelde me machteloos, want ik besefte dat we in gevaar waren. Ik maakte ruimte voor mezelf op het bed van Jelaisa en na een tijdje viel ze weer in slaap. Ik kon niet in slaap vallen. Ik was bang dat het wezen zou terugkeren als ik mijn ogen sloot. Gelukkig kwam het niet terug.
Die ochtend bracht ik Jelaisa naar het bad en merkte op dat haar rug rood was en vol krassen zat. Geschrokken vroeg ik haar hoe ze aan de krassen kwam. “Ik weet het niet, mama… het doet pijn. Papa heeft me gekrabd,” zei ze. Ik voelde boosheid, wanhoop en verdriet in me opwellen. Jer zou zijn kind nooit pijn hebben gedaan… nooit. Jelaisa was zijn oogappel. Ik begon te huilen van verdriet, maar liet het Jelaisa niet zien. Ik wilde haar niet naar school brengen, omdat ik bang was dat haar juf zou opmerken dat er iets mis was met haar. Als de school de krassen zou opmerken, zouden ze zeker denken dat ik mijn dochter mishandelde. Ik belde de school en zei dat Jelaisa ziek was en niet naar school kon gaan. Ik bracht haar naar mijn moeder, maar vertelde haar niets. Ik ging gewoon naar mijn werk.
Ik kon me niet concentreren op het werk. Een collega merkte op dat ik me anders gedroeg en kwam naast me zitten. “Je ziet er vandaag niet goed uit, Joyce… is er iets aan de hand?” vroeg mijn collega. Ik barstte in tranen uit en vertelde haar alles. Alles wat ik had meegemaakt en alles wat ik had ervaren sinds het overlijden van Jer. “Heb je hem wel losgelaten, Joyce?” vroeg ze. “Wat bedoel je precies… of ik hem heb losgelaten… ik heb hem losgelaten,” zei ik, huilend.
Ze pakte mijn hand vast en keek me recht in de ogen: “Hier heb ik het over… je draagt nog steeds die ring om je vinger.” Ze vertelde me dat in haar cultuur niets, maar dan ook niets, van de overledene in huis wordt gehouden. Ze wees me erop dat ik moest loslaten. “Wat heb je nog meer in huis dat van Jer is?” vroeg ze streng. “Ik heb alles… ik heb alles van hem nog… zijn kleren, tandenborstel, sieraden… alles heb ik nog,” vertelde ik haar. Haar ogen werden groot van verbazing. “Joyce… dat ding in je huis is geen Jer. Het is een demon die zich voordoet als Jer. Deze wezens gedijen op verdriet en vooral op gemis. Je moet die ring weghalen… zo snel mogelijk,” zei ze. Ik wilde haar geloven, maar ik was nog niet klaar om alles weg te doen wat me dierbaar was.
Dagen gingen voorbij zonder dat ik iets vreemds had gezien of meegemaakt in huis. Maar op een middag stond ik voor het keukenraam naar buiten te kijken toen ik Jer zag staan. Hij wenkte me met zijn arm om naar buiten te komen. Opeens rende Jelaisa naar hem toe en snelde ik naar buiten om haar tegen te houden. Jelaisa bleef stil staan toen ik haar vasthield. “Mama… zie je… papa heeft me geroepen,” zei ze lachend. Ik keek, maar Jer was nergens meer te bekennen. Opeens brak er een hels lawaai uit in huis. Mijn overbuurman zat toevallig op zijn balkon en kwam snel onze kant op en vroeg wie er in huis was. “Er is niemand in huis… niemand, meneer Albert,” zei ik geschrokken. Ik wist niet wat er over me heen kwam, maar ik rende naar het terras van mijn huis en schreeuwde het uit van woede: “GA WEG!!! GA WEG!!!” Ik trok mijn trouwring van mijn vinger en smeet hem naar binnen. “GA WEG,” gilde ik voor de laatste keer, en alles in huis werd stil. Een luide grom kwam van het dak en verdween naar het achterperceel. Het was weg. Het was echt weg. Vanaf dat moment kwam er een einde aan de slapeloze, angstaanjagende nachten.
Een trouwring is niet alleen een symbool dat twee mensen één vlees zijn geworden, maar het is ook een geestelijke binding. Mijn advies aan anderen die een dierbare hebben verloren… laat los. Laat los, hoe moeilijk het ook lijkt. De pastor zei het al op onze bruiloft: “te dede o prati unu.”
#SpukuTorie 1572016 #Verdriet #Loslaten #Demon #Rouw #Familieverhaal