Het Huis aan de Sierpalmstraat

De Sierpalmstraat lag er stil bij die decemberavond. De bomen wiegden zacht in de wind, en het licht van de oude straatlantaarns nam langzaam af, alsof de nacht alvast een voet op de drempel zette. Nummer …. — het huis van de familie Betterson — stond er vertrouwd uit: lichtjes op balkon, een kerstkrans aan de deur, de geur van kaneel en kruidnagel die vanuit de keuken naar buiten trok.

Celia Betterson en haar man Marcus hadden nog één keer de koffers gecontroleerd. Hun zoon, Roel, wilde graag naar het strand in Curaçao, en hun dochter Mavis had aangeboden om het huis te bewaken tijdens hun afwezigheid — een maand lang. Een maand sinds Kerst tot Oud op Nieuw. Mavis glimlachte. Eindelijk, even alleen, even rust.

“Laat de bedden een beetje rommelig, hè,” had Celia haar verzekerd terwijl ze haar bril opzette. “Zet wat spullen erop. Je weet wat men zegt…”
Mavis haalde haar schouders op: “Ma, ik ben volwassen. Geen takru-sani’s of geesten hier hoor.”

En toch — een waarheid uit het verleden sloop mee in de koffers, fluisterend achter de rug.

 

Deel I – Afscheid en vertrek

De nachtelijke ochtend van vertrek was koud, zelfs in het begin van december. De familie lachte, maakte selfies op balkon, laadde koffers in de auto. Mavis zwaaide, haar hart licht. Terug binnen sloot ze de deur — en hoorde het klikken van het slot als een kleine echo in het huis.

Ze liep door de kamers. In de ouderslaapkamer: het bed keurig opgemaakt — lakens strak, dekbed netjes gevouwen, kussens symmetrisch. In de kamer van Roel: de lakens glad, zijn spullen netjes opgeborgen, de kast gesloten. Ze overwoog even om alles losser te maken — de dekens losser te gooien, het kussen wat scheef te leggen — maar dacht: “Nee, laat het zo. Ik doe het als ik wakker ben, want ik heb nog slaap.”
Ze zette de kerstboom aan, de lichtjes knipperen zacht, het huis vulde zich met warme tinten van rood en groen.

Die eerste nacht sliep ze diep. Geen vreemde geluiden. Alleen het gezoem van de airconditioning en het tikken van de plafondventilator.

Deel II – Het tikken

In de ochtendgloren van de tweede week, precies om 05:17 zoals klok en schemering samen vielen, hoorde ze iets. Een zacht, gelijkmatig tik-tik-tik — alsof iemand met een vinger op het bedframe had getikt.
Het kwam van haar ouderslaapkamer. Ze stond op, trok een pangi over zich heen, en liep naar de deur van haar ouderslaapkamer. De hanglamp in de gang gooide lange schaduwen over het laminaat. Ze ademde in. Het tikken stopte plotseling toen ze de deur opendeed.

Binnen was alles normaal. Het bed was glad. Alleen… de kussens lagen iets ongelijk, alsof haar vader iets later was opgestaan. Ze schudde haar hoofd en sloot de deur.

De volgende nacht was het weer. Nu in Roels kamer: de kastdeur stond licht open — iets wat hij nooit zou laten. Ze liep naar de kast toe, sloot de deur, raapte een boek op dat op de vloer lag. Vreemd.

Langzaam groeide het besef dat iets niet klopte. En steeds telkens begon het bij die opgemaakte bedden.

 

Deel III – De geur en de schaduw

Op de avond vóór Kerst zat Mavis in de woonkamer, omringd door cadeaupapier, lint en kerstcadeaus half ingepakt. Buiten dreunde een onweersbui op komst — de lucht zwaar als nat katoen.

Ze rook iets in de ouderslaapkamer. Niet de lavendel die haar moeder gebruikte — iets kouds, scherps, alsof een adem vlak boven haar kussen had gehangen.
Ze liep naar de kamer, keek om zich heen. De lakens waren net zo strak als altijd. Geen spoor van iets.
Maar het kussen lag iets dichter naar de muur dan eerder, de dekens hadden kleine plooien alsof iemand er had gelegen en toen weer was opgestaan.

Diezelfde nacht had ze een droom. In de droom lag ze in haar eigen bed. Het was donker. Aan de rand van het matras voelde ze iets glijden — niet een hand, maar een vorm. Een hoofd? Ze draaide zich om, en het voelde alsof haar bed zachtjes ademde. Ze schrok wakker, haar hart sloeg. Buiten ging een ruit stuk door de wind of de storm — een knal, een trilling door het huis.

 

Deel IV – De oude buurvrouw

De dag na Kerst liep Mavis naar de winkel. Buiten, bij het hek van het huis van Tante Clotilde — een oude, gedrongen vrouw met zilvergrijs haar en ogen die leken te glanzen in het zonlicht — zat zij in een houten stoel.

Tante Clotilde begroette haar met een knikje.

“Jij slaapt niet goed, hé meisi?”
“Hoe weet u dat?” zei Mavis zacht.
“Omdat het huis spreekt. Je hebt last van ze noh?!”

Mavis slikte.

“U bedoelt… iets als… geesten?”
De oude vrouw knikte. “Den bedi — perfect, strak — dat nodigt uit. Een bed dat klaar is voor rust… trekt rustzoekers aan. Laat het een beetje rommelig, zet een tas, of een kussen, of iets dat zegt: dya wan sma e sribi.”
Ze gaf Mavis een klein glazen flesje rum en een bosje witte salie (witte sage). “Sprenkel wat, zeg deze woorden: Mi n’ab’ bedi gi yu, go tan na tap’ sei.
Mavis nam het aan, dankbaar maar nerveus. “Ik… ik zal het proberen.”

Die avond deed ze het. Ze sprenkelde drie druppels rum op elk bed, besloot één deken van haar broers kamer rommelig op het voeteneind te laten vallen, en sprak zachtjes de woorden. Terwijl ze de witte salie brandde, hoopte ze dat het genoeg was.

 

Deel V – De nacht van Oud op Nieuw

Het huis stond klaar voor Oud op Nieuw. De lichtjes brandden, buiten klonken vuren van de buren, knallen en gelach. Maar Mavis voelde zich alsof ze in een andere wereld leefde.

Rond middernacht hoorde ze iets zwaars doorzakken op haar ouderslaapkamer bed. Geen geluid van iemand die ging liggen, maar een druk op het matras — langzaam, alsof iets zich wikkelde. Ze keek op de klok: 00:07. Buiten nam het vuurwerk even een pauze; binnen rook ze weer die geur — natte aarde, koud en de rook van het vuurwerk.
Ze stond op, liep voorzichtig naar de kamer — en bleef staan in de deuropening. Het bed had een diepe deuk in het midden. Eén kussen leek helemaal platgedrukt. De dekens bewogen licht, alsof er iemand ademhaalde.

En toen, zacht als een fluistering:

“Dantjie… so mi kan rostu…”
Het klonk alsof het van het plafond kwam, onder de lakens, ergens diep in de kamer.

Mavis rende uit de kamer, haar hart klopte tot in haar keel. Buiten hoorde ze een knal, de lichtjes flikkerden, de stroom viel even uit. Toen kwam het rode gloed van de kerstverlichting langzaam terug.

Die nacht sliep ze nauwelijks. Elke schaduw, elk kraken van hout, elke plof van een kussen deed haar opschrikken.

 

 

Deel VI – Terugkeer & herstel

Een week later kwamen haar ouders en broer terug. Ze stapten de balkon op, rinkelden met hun koffers, hun stemmen vrolijk. Het huis zag eruit alsof er een storm was geweest, maar de lakens waren opnieuw strak, alsof niemand iets had gemerkt.

“Alles goed gegaan, Mavis?” vroeg Celia.
“Ja,” zei Mavis. “Behalve… uhm… ik heb alle lakens van de bedden gewassen hoor… want ze waren vuil geworden.”
Marcus keek even, maar zei niets. Roel haalde zijn schouders op.

Die nacht liep Mavis door het huis. Ze keek naar elk bed — haar eigen, haar broer, haar ouders. Ze nam zorgvuldig een tas, een jas, een opengeslagen boek — en legde die op elk bed. Geen bed bleef onbedekt. De anderen zaten op balkon na te praten met andere familieleden over hun Curacao Trip.

De volgende ochtend stond ze vroeg op. De zon speelde door de olijfboom aan de voorkant van het huis. Alles leek normaal. Maar onder de lakens, in de kamers waar stilte had gehuisd, was iets veranderd: de ruimte was gevuld met iets lichters. Iets dat niet had willen blijven. Omdat er nu weer leven in huis is.

Ze keek een laatste keer naar de ouderslaapkamer — het bed dat eerder lachenderwijs perfect was — en glimlachte.

“Mi no abi bedi gi yu,” fluisterde ze.
Ze sloot de deur en liep naar het balkon en maakte de langste tyuri.

Buiten, in de Sierpalmstraat, klaarde de lucht op in januari 2001. Een palmblad viel, de wind fluisterde, en in het huis achter haar werd het druk met de stemmen van haar ouders en broer.

 

Epiloog

Soms, ’s nachts, als de wind door de bomen loopt en de schemering nog vaag in de kamer glanst, denkt Mavis dat ze iets hoort — een zacht zuchten in de verte, of het tikken van nagels op een bedframe. Maar ze weet wat ze moet doen: de lakens rommelen, kleren op het bed zetten, een boek los opengeslagen, en de spreuk zacht in haar hoofd herhalen.

Het huis is van haar — maar het weet ook dat iemand anders daar niet zomaar mag liggen.
Een perfect bed is een zetel voor wie geen adem meer heeft. Maak het rommelig — geef hen geen huis.

 

 

SPANNEND VERHAAL?

Deel op Facebook
Deel op X
Deel op Linkdin
Deel op Pinterest

Laat een Comment

Scroll naar boven