Een Spuku Tori uit de Peu Et Contentstraat.
I. Het nieuwe huis
Mariska D. had nooit gedacht dat stilte zó luid kon zijn.
Aan de Peu Et Contentstraat, waar de betegelde weg kronkelde als een vergeten rivier, had ze eindelijk haar eigen plek gevonden.
Een klein huis met een bruin dak, houten luiken die kraakten bij elke windvlaag, en genoeg ruimte voor haar en haar driejarige zoon, Alex.
Alex sprak nog niet veel. Hij zei “mama”, “papa” — soms “da” als hij iets wilde aanwijzen. Maar hij begreep meer dan hij kon zeggen, en Mariska voelde vaak dat hij dingen aanvoelde die zij niet kon plaatsen.
Ze was pas gescheiden. Niet uit haat, maar uit vermoeidheid.
‘Boiti’ had haar uitgeknepen, en dit huis — half verscholen achter guave bomen en fayalobi struiken, dicht bij de OS Peu et Contentschool — voelde als een nieuw begin.
’s Avonds wandelde ze met Alex naar de Rens Store op de hoek van de Kwattaweg.
Hij hield van zijn sucamel, de muziek uit de speakers, de geur verse tjauwmin.
De buren groetten vriendelijk. Een paar honden blaften.
Het was een gewone, warme avond.
Tot die ene stem haar naam riep.
II. De waarschuwing
Ze stond stil.
“Meisje! Hé, meisje daar!”
Op een balkon verderop zat een oude vrouw in een schommelstoel.
Ze droeg een omslagdoek met bloemen en had zilveren haren die glinsterden in het laatste licht van de zon.
“Je mag me tant’ Wilma roepen hoor,” zei ze met een glimlach. “Je moet niet kwaad worden als ik je dit zeg, me kind. Ik meen het gewoon goed met je.”
Mariska glimlachte beleefd. “Nee hoor tante, zeg maar.”
De vrouw keek even naar Alex, die zijn hoofdje rustte op Mariska’s schouder — zijn ogen keken over haar rug, naar de weg achter hen.
Tant’ Wilma werd even stil.
“Je moet je boi niet zo dragen, hoor. Niet in de avond. Laat zijn oogjes niet naar achteren kijken.”
Mariska fronste. “Waarom niet, tante?”
“Er lopen dingen hier… niet van vlees, maar van herinnering. En kleine kinderen, die zijn nog open. Ze zien wie er mee wil lopen. En wat je niet ziet, mag je niet mee naar binnen nemen.”
De oude vrouw glimlachte weer, zachter nu, en gaf Alex een klein sleutelhangerpopje.
“Voor bescherming,” fluisterde ze.
Mariska lachte onzeker. “Dank u, tante Wilma.”
Ze dacht er niet veel meer over na. Oude mensen zeiden vaker zulke dingen.
III. De tocht
Twee dagen later liep ze laat terug van haar werk.
De lucht rook naar nat gras. De straatlantaarns knipperden loom.
Alex sliep al toen ze hem optilde. Zijn hoofd hing slap over haar schouder.
Ze stapte haar erf op, tastte naar de sleutel, maakte de deur open.
Een koude stroom lucht gleed langs haar heen toen ze binnenstapte.
Niet de frisse koelte van avondwind, maar een rare, stille kilte die even aanhield — alsof iets zijn plaats had ingenomen in de woonkamer.
Ze draaide zich om, keek even naar buiten. De straat was leeg.
Toen ze de deur sloot, hoorde ze iets dat leek op het zachte schuifgeluid van voeten over zand.
Ze negeerde het.
Zette Alex in zijn bedje.
De nacht was stil.
Te stil.
IV. Wat achter haar stond
De dagen daarna gebeurde het vaker.
Eerst kleine dingen.
De kraan druppelde zonder reden.
De fluorescentielampen maakten een klikkend geluid alsof ze werden losgedraaid.
Het speelgoed van Alex lag steeds op een andere plek.
’s Nachts hoorde ze zachte tikken tegen de muur, alsof er iemand zachtjes telde.
Alex begon te lachen naar de donkere hoeken van de kamers.
Soms stak hij zijn arm uit, alsof hij iets wilde aanraken dat niet zichtbaar was.
“Wat zie je daar, liefje?” vroeg ze dan.
Hij wees.
Glimlachte.
Zei iets wat klonk als “da-da”.
Eén nacht schrok ze wakker van zijn gehuil.
Hij zat rechtop in zijn blauw bedje, ogen wijd, handje uitgestrekt naar de openstaande deuren van de klerenkast.
Toen ze hem oppakte, voelde ze dat zijn rug koud was.
Niet klam — koud, alsof hij in de regen had gestaan.
V. De schaduw bij Nancy
Op een zaterdag bracht ze Alex naar haar zus Nancy in de Mankistraat.
Nancy paste vaak op hem; haar twee dochters waren dol op hun kleine neefje.
Mariska dronk koffie in de keuken terwijl Nancy Alex optilde.
Het jongetje keek weer over haar schouder.
Hij verstijfde.
Zijn lach verdween.
Hij begon zacht te jammeren — geen huil, maar een klagend geluid dat uit zijn keel kroop alsof het niet helemaal van hem was.
Nancy keek op, verward.
In het raam achter haar spiegelde iets.
Een gezicht.
Grijs, bleek, ogen als donkere gaten.
Even — heel even — bewoog de mond, zonder geluid.
Nancy gilde. Alex begon te krijsen.
Toen ze zich omdraaide, was het weg.
VI. Het ritueel
Nancy geloofde wat ze zag.
Mariska niet — of ze wilde niet geloven.
Maar toen Alex koorts kreeg, zonder reden, en steeds naar de hoek van zijn kamer wees, riep Nancy hulp in.
Een vrouw kwam, met een mand vol bladeren, zout en water in een kruik.
Ze liep door het huis, mompelend psalmen.
Ze sprenkelde water over de vloer, over de muren.
Bij de deur waar Mariska toen binnenkwam, bleef ze staan.
“Hier,” zei ze. “Hier is het meegekomen.”
Ze strooide zout in een cirkel, fluisterde iets wat klonk als een gebed in oud Sanskrit.
De lucht trilde.
Even leek de kamer te krimpen — geluid verdween.
Toen… stilte.
Een zucht.
En weg was het.
VII. De laatste avond
Een week later kwam Tant’ Wilma langs met okersoep.
Ze keek naar Alex, die rustig op het erf speelde.
“Hij is weer licht,” zei ze glimlachend. “Kinderen dragen wat wij niet zien. Je hebt goed gedaan, me lief.”
Mariska glimlachte. “Ik zal hem nooit meer zo dragen, tant’ Wilma.”
De zon zakte. De avond schemerde blauw.
Ze zette Alex in bed, neuriede een liedje dat haar moeder vroeger zong.
Toen ze het raam sloot, zag ze in het glas een vage schaduw die leek op een hand.
Even maar.
Ze maakte haar schemerlamp aan.
De stilte hing, zwaar maar niet vijandig.
Buiten ruiste de wind door de bomen, alsof de nacht zelf ademde.
En diep in de verte, voorbij de betegelde weg en de school, klonk een stem — zacht, bijna vriendelijk:
“Kijk niet achterom…”
Spesrutu Grantangi:
Aan mevrouw S. H. Leckie voor het delen van deze huiveringwekkende waarschuwing.