De Onverklaarbare Vriend: Een Mysterieus Geval in Suriname

Het was een zware tijd voor iedereen hier in Suriname. Dit speelde zich af in de jaren 90, toen een zware inflatie het land trof. Alles werd duurder, en op een gegeven moment verloor mijn man zijn baan, en moesten we de eindjes aan elkaar zien te knopen met slechts één salaris. Het was een zware periode.

Bron Foto: Spuku Tori OpenArt

Gelukkig had ik steun uit Nederland. Beide van mijn zusters wonen en werken in Nederland, en ze konden mijn gezin financieel ondersteunen. We woonden destijds aan de Costerstraat. Ik ben Jacintha, en mijn man heet William. Onze zoon noemden we Eduard, maar vaak riepen we hem Edje.

De financiële situatie werd zo zorgwekkend dat kleding onbetaalbaar was geworden, en we waren genoodzaakt deel te nemen aan de Bunkopu Seri’s die werden georganiseerd door de Lions Club. De precieze naam van het rechtbankgebouw tegenover Toria, bij Ondro Bon, herinner ik me niet meer.

Op een dag organiseerde de Lions Club weer zo’n Bunkopu Seri, en ik was er als de kippen bij. Eduard was toen vijf jaar oud, en op die leeftijd spelen jongens graag ruw. Hij had nieuwe kleren nodig, want de kleding die we thuis hadden liggen, was in slechte staat.



Een zekere mevrouw Wilma, wier naam ik nooit zou vergeten, stond in haar geelachtige vest bij een van de grote dozen met kinderkleding. Ik vroeg haar om hulp voor mijn zoon. Ze stelde zich vriendelijk voor en vroeg naar Eduards leeftijd. “Hij is vijf, mevrouw Wilma,” antwoordde ik. “Kom, ik heb deze toevallig apart gezet omdat ze er nog erg goed uitzien,” zei ze. Ze leidde me naar een tafel waar ze een grote zak met jongenskleren had neergelegd. Ik was verheugd om te zien dat we alles konden vinden wat we nodig hadden voor Eduard. Sommige kleren vond ik zo leuk dat ik ze apart liet leggen.

Terwijl ik nog aan het kijken was in de grote zak, kwam een andere dame naast me staan en riep mevrouw Wilma bij haar achternaam. “Verontschuldig me, ik laat u verder rustig kijken,” zei mevrouw Wilma, terwijl ze naar de dame liep. Ze begroetten elkaar, en de dame overhandigde een doos aan mevrouw Wilma.

“Hoe gaat het nu met je,” vroeg mevrouw Wilma bezorgd. “Ik ben er weer helemaal bovenop”, zei die dame, “ik heb alles toch maar meegenomen hoor, want als ik ze houd is het een domper voor me…snapt u.” Mevrouw Wilma knikte instemmend, bedankte haar voor de schenking en wenste haar een fijne dag. Mevrouw Wilma plaatste de doos onder de tafel en kwam bij mij staan. “Heb je nog iets leuks gevonden?” vroeg ze. Ik knikte tevreden. “Dit is alles,” zei ik.



Ze gaf me een bonnetje, en ik mocht naar de kassa om te betalen. Nadat ik dat had gedaan, ging ik terug naar mevrouw Wilma, die in de doos keek die ze onder de tafel had gezet. Ze vertelde me dat ik één truitje gratis mocht meenemen voor Eduard, omdat ze er nog bijna als nieuw uitzagen. Ik keek in de doos en koos een lichtblauw truitje met het Superman-logo erop. Ik bedankte mevrouw Wilma hartelijk en wist dat Eduard dit truitje vooral geweldig zou vinden. Ik groette haar en ging toen terug naar huis.

Ongeveer twee weken later gebeurde er iets vreemds. Eduard rende door het huis met zijn Superman-shirt en een laken om zijn nek, geknoopt als een soort cape. Mijn kleine Superman was in zijn sas. Hij wilde dat truitje niet meer uitdoen, en zodra hij thuiskwam van school, moest hij het meteen weer aan. Ik liet hem begaan, omdat het me blij maakte om te zien dat hij zich niet bewust was van de moeilijke tijden die we doormaakten.

Op een ochtend maakte ik Eduard wakker om te gaan douchen, en hij vertelde me dat hij dat truitje niet meer wilde dragen. “Mama, een jongen zei dat het van hem is,” zei hij verdrietig. Ik probeerde hem gerust te stellen en zei dat het zijn truitje was en van niemand anders. Maar voor hem was het een ernstige kwestie. Hij wilde niets meer met dat truitje te maken hebben. Ik vond het vreemd, maar nog vreemder was dat zijn gedrag begon te veranderen.

Eduard, die altijd zo vrolijk was, werd stil als hij bij ons was. Maar zodra hij boven was in zijn kamer, hoorde ik hem lachen, giechelen en praten alsof hij een gesprek voerde met iemand. “Edward, met wie praat je daar?” vroeg ik hem op een dag. Ik hoorde hem plotseling fluisteren en iets zeggen dat leek op: “Ssst…mijn moeder wordt boos op je.” Ik vertelde William, mijn man, wat ik had opgemerkt. Hij bagatelliseerde het en zei dat sommige kinderen denkbeeldige vriendjes hebben en dat het wel over zou gaan. Zijn nonchalante houding irriteerde me mateloos.



Op een middag, nadat Eduard net van school was gekomen en in zijn kamer bezig was, hoorde ik hem heen en weer rennen op het balkon. Maar deze keer hoorde ik nog iets anders: voetstappen die duidelijk niet van Eduard waren. Ik rende naar boven om te zien wat er aan de hand was. Het rennen stopte toen ik boven was, maar ik hoorde Eduard nog wel lachen en praten alsof hij met iemand in gesprek was.

“Edward, met wie praat je?” riep ik naar hem. “Hierzo,” antwoordde hij vanonder zijn bed. Ik ging naar zijn kamer, knielde neer, en wilde onder het bed kijken. Maar op dat moment hoorde ik Eduard bij de deur zeggen: “Mama, wat doe je?”

Verbaasd keek ik achterom, en daar stond hij werkelijk, bij de deuropening. Ik moet me verbeeld hebben, probeerde ik mezelf wijs te maken. Maar toen Eduard me vertelde dat ik niet onder het bed moest kijken omdat “Andy” daar lag, kreeg ik de rillingen. Ik stond op en liep naar hem toe. “Edje, dit moet nu ophouden. Er is niemand anders in huis en zeker niet onder je bed. Kom met me mee naar beneden, je moet gaan douchen.”

Hij ging mee en ging meteen in bad. Terwijl hij zich aan het wassen was, keerde ik terug naar boven om schone kleren voor hem te halen. Maar toen ik zijn kamer binnenkwam, lagen al zijn kleren verspreid over zijn bed. Zijn hele kast was leeg. “Eduard, heb jij deze kleren uit de kast gehaald?” riep ik. “Nee, ma, dat was Andy,” riep hij. Ik was boos. “Hier gaan we weer met die verhalen van je. Wie is Andy?” riep ik, terwijl ik alle kleren weer in de kast stopte. “Deze jongen bezorgt me zoveel werk. Wat is er met hem?” mompelde ik.



Ik pakte schone kleren en ging naar beneden. Toen William eindelijk thuiskwam, kon ik mijn klachten kwijt. “William, praat alsjeblieft met je zoon. Hij begint weer met die verbeeldingsverhalen, en nu haalt hij al zijn kleren uit de kast en geeft hij alles de schuld van zijn denkbeeldige vriendje,” zei ik boos. William probeerde me gerust te stellen, “Jacintha, kalmeer, het is waarschijnlijk gewoon een fase. Sommige kinderen hebben denkbeeldige vriendjes, hij groeit er wel overheen.” Zijn nonchalance irriteerde me nog meer.

Die nacht werd Eduard ziek. Hij kreeg een hoge koorts en klaagde over hoofdpijn. Het leek op dengue. Gelukkig had ik nog wat Calpol-siroop en gaf ik hem dat om zijn koorts te verlagen. William stelde voor om Eduard in ons bed te leggen, zodat we beter voor hem konden zorgen en zijn koorts in de gaten konden houden.

Rond 1 uur ’s nachts werd Eduard wakker omdat hij moest plassen. Ik bracht hem naar het toilet beneden omdat we boven geen badkamer hadden. Nadat hij klaar was, bracht ik hem weer naar onze kamer om te slapen. Hij begon echter te huilen en wilde in zijn eigen kamer blijven. Uiteindelijk stemde ik ermee in. “Zorg ervoor dat je dat natte lapje op je voorhoofd laat liggen,” zei ik. Ik ging terug naar onze kamer en ging weer naast William liggen. Ik liet de deur op een kier, zodat Eduard altijd naar onze kamer kon komen.

Om 3 uur ging de deur plotseling open. Ik lag met mijn rug naar de deur, dus ik kon niet zien wie er binnenkwam. Maar toen ik Eduard hoorde zeggen: “Mama,” zei ik: “Kom bij mama liggen.”

Hij klom in bed en legde zijn arm om me heen. Zijn arm voelde ijskoud aan, ijskoud en stijf. Ik schrok plotseling en draaide me om in bed om hem te omhelzen, maar ik keek recht in het gezicht van een jongen, bleek van kleur, met diepliggende oogkassen en een mond zonder lippen. Ik was verlamd van schrik en wist niet wat ik moest doen. Plotseling sprak het met de stem van Eduard: “MamaaaaAAAAAAAA.” Terwijl het luider schreeuwde, sperde zijn mond open tot zijn onderkaak op zijn borst stond.

Ik schrok los uit mijn verstijfde toestand, begon te gillen en worstelde om op te staan. Ik kroop over William heen en viel van het bed. “William, er is iets op het bed,” schreeuwde ik.



William schrok wakker, rende naar het licht en maakte het aan. Maar er was niets en niemand in de kamer. Ik rende direct naar de kamer van Eduard, waar hij nog steeds sliep. William kwam ook kijken, maar aan zijn gezicht kon ik zien dat hij boos was.

“William, ik dacht dat Eduard naast me was komen liggen, maar er lag iets op het bed naast me. Je moet me geloven; er lag iets naast me,” fluisterde ik met een bevende stem. Ik trilde over mijn hele lichaam. William ging terug naar bed, en binnen enkele minuten sliep hij weer.

Maar ik kon niet meer slapen. William was teruggegaan naar de slaapkamer en was binnen enkele minuten weer in slaap gevallen, maar ik zat op de rand van het bed, keek naar de deur en luisterde naar elk geluid dat ik hoorde.

Terwijl ik daar in het donker zat, richtte mijn aandacht zich op de half geopende deur. Daarachter meende ik vaag een glimp van iets op te vangen. Ik legde mijn hand op Williams schouder en begon hem te schudden, terwijl ik naar de deur bleef staren. Het werd steeds duidelijker; hetzelfde gezicht keek door de deur. Plotseling hoorde ik het weer: “Mama, ben je wakker?”

Dat was genoeg. Ik kon mezelf niet meer onder controle houden en gilde zo hard als ik kon. William schrok wakker, draaide zich om en keek naar me, maar zijn ogen werden ook getrokken naar de deur. Hij had het ook gezien.

We hoorden toen voetstappen rennen naar Eduards kamer. William rende erachteraan en riep Eduards naam. Hij kwam terug met Eduard in zijn armen. “Hij is nog steeds warm,” zei William. Hij legde Eduard op bed, en ik wist dat het een lange nacht zou worden.

De volgende ochtend bracht ik Eduard uitgeput en vermoeid in bad. Toen ik schone kleren voor hem ging halen, rook ik de geur van houtluizen. Toen ik zijn kast opende, ontdekte ik een hele kolonie houtluizen, geweven tussen zijn kleren en spullen.

Ik riep William om te komen kijken, en hij schrok ook. “Hoe kan het dat er in één nacht zoveel houtluizen in zijn kast zijn gekomen?” vroeg hij verbaasd. Ik wist niet dat het antwoord daar precies lag. William pakte een zwarte vuilniszak en gooide alle kleren erin. Hij bespoot de hele kast met Baygon en bracht de zak naar buiten om die ook met Baygon te behandelen.



Onze dag begon hectisch. William had een klus om het gras te maaien in de vroege ochtend, en ik moest Eduard naar de dokter brengen. Toen we bij de dokter aankwamen, was zijn koorts verdwenen. De dokter kon niets bijzonders vinden. “Maar met u gaat het niet goed; u ziet er niet goed uit,” zei de dokter opeens.

Ik vertelde hem over mijn ervaringen, Eduards vreemde gedrag en zijn denkbeeldige vriendje Andy. De dokter schreef me een paar Valium voor, zodat ik kon rusten. Ik stemde toe en kreeg een recept, evenals extra Calpol-siroop voor Eduard en Valiumtabletten voor mezelf.

Toen ik thuiskwam, moest ik die zak met kleren opruimen. Ik haalde alles eruit en ontdekte tot mijn opluchting dat de meeste houtluizen dood waren. Ze waren allemaal witte houtluizen. Gelukkig waren Eduard’s truien en broeken niet beschadigd, op één na: zijn Superman-trui. Die vertoonde grote gaten en zat vol met dode witte houtluizen. Juist die trui.

Toen begon ik na te denken. Waarom was alleen die trui beschadigd en niet de rest? Mijn gedachten gingen terug naar die dag bij de Bunkopu Seri. Die dame die de doos had gebracht, had het truitje gegeven. Waarom zei ze dat haar dag een domper zou zijn als ze de spullen zou houden? vroeg ik mezelf af.

Ik ging op zoek naar de flyer en vond een contactnummer van mevrouw Wilma. Ik belde haar meteen op en vroeg of ze me nog herinnerde van de Bunkopu Seri. “Oh ja, die dame van het Superman-shirt, nietwaar? Geniet je zoon er nog van?” vroeg ze vriendelijk. “Nee, dat is nu juist het probleem,” zei ik. Ik vertelde haar het hele verhaal van Eduard’s gedrag, zijn denkbeeldige vriendje, en wat er die nacht was gebeurd.



Mevrouw Wilma begon te huilen. “Het spijt me zo, Jacintha. Ik had geen idee dat die kleren… ach, ik weet niet wat ik moet zeggen.” Ik drong erop aan dat ze me alles vertelde. Ze legde uit dat de kleren van die mevrouw haar zoon waren, Andy. Andy had een ernstige ziekte en was daaraan overleden in Nederland. Ze had die kleren naar Suriname gestuurd met de hoop dat andere kinderen ervan konden genieten. Maar als ze had geweten dat dit tot zulke problemen zou leiden, zou ze ze nooit hebben gegeven aan mensen. Ze gaf me haar excuses en vroeg me om haar te vergeven. Ik stelde haar gerust dat ze niet de schuldige was, en dat ze gewoon aardig had willen zijn.

We hebben het truitje van Eduard weggegooid. Zijn gedrag werd langzaamaan weer normaal, en het denkbeeldige vriendje Andy verdween uit zijn leven. We hadden geen problemen meer met houtluizen.

Het was een beangstigende ervaring voor ons, en we kunnen niet met zekerheid zeggen wat er die nacht gebeurde. Maar we hebben wel geleerd dat sommige dingen, zoals het ontvangen van kleding of andere items, voorzichtigheid vereisen. Je weet nooit welke energieën er kunnen worden meegezonden.

Ons gezin herstelde uiteindelijk van deze vreemde episode, en we sloten het verhaal van Andy af als een onverklaarbaar mysterie. Ik hoop dat dit verhaal je intrigerend vond, en ik ben bereid om eventuele verdere vragen te beantwoorden.

#MysterieusVerhaal #DenkbeeldigeVriend #Suriname #Andy #Superman #Paranormaal #Jeugdherinneringen #SpukuTorie1642016


Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Scroll naar boven