#SpukuTorie 1712016 Mijn sport is jagen. Mijn naam is Ashwin en dit is ons overkomen een paar jaren geleden. Mijn vader, beter bekend als baas Moen, was een echte liefhebber van de jachtsport. Hij nam mij daarom haast altijd mee wanneer hij met zijn vriendin op jacht ging. Van jongs af aan leerde ik de kneepjes en trucjes van de sport en kon ik binnen een jaar mijn eerste hert doodschieten. Die dag liep ik met trots terug naar ons kamp, om mijn vader op te wachten en hem mijn trofee te laten zien. Hij was met zijn broer, mijn oom, een ‘set’ gon’ gaan plaatsen een eind het bos is. Maar de nacht duurde voort en die twee kwamen niet opdagen. We zetten toen een zoektocht in om ze te vinden. Maar we vonden alleen mijn verwarde oom, die hoog in een boom was geklommen. Met veel moeite hadden we hem eruit gekregen. Helemaal verwilderd in zijn ogen, bleef hij constant herhalen, “ze zijn hier…ze zijn hier…ze zijn hier”. Op dat moment konden we niet te diep op ingaan, want we moesten mijn vader nog zien te vinden. Ik vroeg mijn oom waar hij mijn vader voor het laatst zou hebben gezien en of hij ons zou kunnen aanwijzen. De plek waar hij op richtte was een grote ‘Wilde Kapok Boom’ of te wel de bekende “kankantri”. Mijn vader z’n geweer, kleren tot zelfs zijn ondergoed, zijn achter de boom gevonden. Mijn vader…die heb ik nooit meer gezien.
De jaren heelden de pijn en verzachtten het verdriet over de verdwijning van mijn vader. Mijn moeder was er totaal kapot van en moest zelfs voor psychiatrische behandelingen naar het PCS. Het was een zware klap voor onze familie. Mijn oom had alles achter zich gelaten en wilde niets meer met jagen te maken hebben. Je kan begrijpen dat hij ook heel wat verwijten naar zich toegeslingerd kreeg. Het deed hem pijn, maar hij had ons nooit willen vertellen wat hij had gezien. Hij waarschuwde ons ook om nooit meer naar de plek te gaan. Ik ben het enigst kind en tevens de enige zoon van mijn moeder en mijn vader. Maar de liefde voor de sport is nooit weggekwijnd, het is juist gaan groeien. De plek des onheils hebben we in geen jaren aangedaan en het was eindelijk de tijd ervoor om daar te gaan jaren. De hoop mijn vader tegen te komen tijdens deze jachttrip zat echt in mij, maar we gingen meer om het brengen van een ode aan hem, baas Moen. We vertrokken volgeladen in onze terreinwagens en reden de uren durende weg naar de plek. Ik noem bewust de naam van de plek niet in dit verhaal en de reden daartoe zullen jullie lezen aan het eind. Het was vrijdag en rond een uur of 3 in de middag kwamen we aan op de plek. Het oude kamp van mijn vader zag er overgroeit en verlaten uit. We staken samen de handen uit de mouwen en begonnen met een grote schoonmaak. Tegen een uur of 6 zag het kamp er weer een beetje ooglijker uit, maar niet als hoe het er jaren geleden had uitgezien. We begonnen met hem maken van kamp en 2 van mijn vrienden namen het op zich om een ‘doksa’ te schaffen voor het avond eten. De avond vulden we met verhalen over mijn vader, kaarten, drank en wat muziek. Tegen 11 uur was het tijd om onze hangmatten op te zoeken, want de volgende ochtend, de dag dat mijn vader verdween, zouden we heel vroeg moeten opstaan om te beginnen met de jachttocht. Luisterend naar het geknetter van het kampvuur en de geluiden van de nachtdieren, viel ik al gauw in een diepe slaap.
Een harde ruk aan het touw van de ‘bobi’ van de hangmat, maakte dat ik ontwaakte uit de slaap. Ik keek om me heen, maar merkte dat iedereen in diepe rust was. Ik pakte mijn zaklamp en kneep het licht aan. Het klikkend geluid van knop was zo luid, dat ik toen pas doorhad dat alles om me heen doodstil was. Zelf toen ik keek naar het kampvuur, kon ik het geknetter niet meer horen. Ook de nachtgeluiden leken verdwenen te zijn. Ik was niet doof, omdat de knop van de zaklamp een luide klik maakte. Ik keek naar de tijd op mijn horloge en zag dat het klokslag 12 uur middernacht was. Op dat moment zag ik dat er iets op de grond lag onder 1 van de hangmatten. Ik richtte mijn zaklamp erop en de glinsterende oogjes van een kleine nachtzwaluw (buta-buta of yorka-fowru) schenen terug naar mij. Opeens liet het een zachte fluit horen. Ik hoorde toen ook een gefluit vanonder mijn hangmat komen. Wat doet een nachtzwaluw onder mijn hangmat? Ik wilde kijken, maar het gefluit van andere nachtzwaluwen vulde het kamp. Ik merkte toen pas op dat onder elke hangmat een nachtzwaluw zat. “Shu…shu…shu…”, ik probeerde ze op deze manier te verjagen, maar ze keken me allemaal aan. Opeens hupten ze vanonder hun hangmatten mijn richting op en bleven me aanstaren. “Zijn deze beesten niet bang voor mensen?”, vroeg ik mezelf af. Toen ze stil zaten voor mijn hangmat, voelde ik een stevige ruk aan het touw bij mijn hoofdeind. Ik keerde me gelijk om en keek wie of wat aan het touw trok. Er zat een nachtzwaluw erop. “Shu…shu…” en ik maakte een zwaaiende beweging met mijn armen om hem weg te jagen. Hij vloog eindelijk weg, de duisternis in. Toen ik weer keek naar de grond, waar de andere vogels zaten, waren ze allen verdwenen. Ik heb ze niet horen wegvliegen, maar ik zou me kunnen hebben vergist. Maar het geluid van het knetterend vuur en de dieren van de nacht, kon ik weer horen.
“Ey man…pot’ wan tra alarm toon jere…dat ding is te luid”, zei ik tegen 1 van mijn vrienden wiens telefoonalarm afging tegen 5 uur in de ochtend. Na een koud bad te hebben genomen in een kreek dichtbij, hebben we genoten van een flink ontbijt en verpakten roti’s met ‘doksa’, genoeg drinkwater en munitie voor de lange toch die we zouden afleggen. Ik nam ook een kleine krans mee om bij de boom neer te leggen waar we jaren geleden de spullen van mijn vader hadden gevonden. Voor mij was het ’t allerbelangrijkste. Bij de ingang van het jacht pad, stonden we even stil en deed ik mijn zegje, zoals mijn vader mij had geleerd. En daar gingen wij…het bos in. Na 2 uren flink te hebben gelopen, namen we een korte pauze om even bij te tanken. 1 Van mijn vrienden maakte toen een opmerking: “Hey…ik had gisteravond gedroomd over een ‘spange’ chick, die me wat kwam influisteren bij mijn hangmat…maar opeens a s’ma draai dan a long g’we”. (…maar opeens keek ze om en rende weg). Op dat moment keek iedereen elkaar geschrokken aan. “Ik heb dat ook gedroomd…”, zei een andere vriend. Het werd toen duidelijk dat iedereen dezelfde droom had, behalve ik. “Denk je dat het iets slechts zal betekenen?”, vroeg een andere. “Ik weet niet man, misschien moeten we gewoon niet hier zijn. Yo Ashwin, heb je ook over die chick gedroomd?”, vroeg iemand. Ik vertelde ze dat ik niets had gedroomd en dat het vooral niet iets slechts zal zijn. “Heeft 1 van jullie verstaan wat ze in de droom fluisterde?”, vroeg ik toen. Geen van hen had iets kunnen verstaan van wat de dame in de droom fluisterde. “Ik heb mijn zegje gedaan voor ons allemaal voordat we het bos ingingen…het zal wel goed genoeg zijn om ons veilig te houden…trouwens, mijn vader zal ons beschermen”, zei ik. Toen we genoeg hadden uitgerust, vervolgden we onze tocht door het bos. Binnen een uur zouden we bij de boom moeten aankomen.
Na een half uur te hebben gelopen kwamen we de eerste 2 oude ‘stellaties’ tegen die we jaren geleden hadden gebouwd. Ik merkte op dat ze wel onderhouden waren en zelfs verstevigd waren met ‘vers’ hout. “Iemand gebruikt onze stellaties heren”, grapte ik. De ‘stellaties’ waren aan weerszijden van het jacht-pad en dienden als een soort schuilplek op stelten. Ik zei aan mijn vrienden dat ik alvast door ga naar de volgende twee ‘stellaties’ en zodra ze klaar waren met installeren, dat twee van hen direct naar mij moesten komen. Ik had de tijd ook nodig om alleen te zijn, omdat de boom een kwartiertje verder ligt van de twee andere ‘stellaties’. Ik begon dus in mijn eentje verder te lopen naar de volgende checkpoint…de boom. Na 3 kwartier te hebben gelopen en de 2 andere ‘stellaties’ te hebben gepasseerd, kwam ik eindelijk bij de boom terecht. De boom leek groter te zijn geworden en de wortels dichtbij de stam schoten zeker enkele meters boven mij uit. Ik legde mijn tas neer en haalde de krans eruit. “Dit is voor jou, papa”, zei ik en ik kon op dat moment de emoties niet meer bedwingen. Ik begon te huilen. Ik liep naar de achterkant van de boom en legde de krans neer op de plek waar we zijn spullen hadden gevonden. Op mijn knieën en met 1 hand steunend tegen een grote wortel, begon ik mijn zegje te doen aan hem. Wanneer ik een luide snuif achter mij hoor, draaide ik mijn hoofd met een ruk om en zag dat een groot hert in de verte stond te kijken naar mij. Ik keerde om zo stil en langzaam als mogelijk om en nam mijn geweer van mijn schouder. Ik had het gelukkig al geladen. Het hert stond nog steeds te kijken naar mij en maakte geen ene poging te vluchten. Ik had mijn geweer intussen gericht op het beest en keek in het vizier naar zijn hals. Ik zou schieten, als ik plotseling mijn naam hoor roepen door een stem die ik in duizenden herken. Het kwam van links. Ik keek ff uit het vizier naar de plek waar ik de stem had gehoord en zag plotseling iemand lopen tussen de bomen, nog geen 20 meters verwijderd van mij. Ik keek terug in de vizier en het beest was weg. “Shit”, zei ik luid op. Ik keek weer naar de richting vanwaar ik de stem had gehoord en hoorde weer mijn naam roepen, maar dit keer vager dan bij de eerste keer. Ik stond op en bleef turen naar de plek om tenminste een glimp op te vangen van de persoon die ik eerder zag lopen tussen de bomen. “Ga niet erop af…ook al klinkt het bekend…ga niet erop af”, zei ik tegen mezelf. Ik maakte een rechtsomdraai en ging vanachter de boom vandaan. Toen ik weer voor de boom stond en mijn tas pakte, keek ik even terug naar de plek vanwaar ik de stem hoorde en zag dat iemand zich verschool achter 1 van de bomen en naar mij keek. “Suma, dape”, riep ik luid. (Wie is daar). Ik kreeg geen antwoord terug, maar iemand stond nog steeds daar. Ik zag een deel van een schouder en de zijkant van een hoofd. In een ruk trok het zich terug en hoorde ik het geren van voetstappen door het droge bladerdek op de grond. Het waren hoeven. Ik maakte dat ik wegkwam van de plek en liep terug naar de anderen, misschien dat ik ze onderweg zou tegen komen.
3 Van de andere vrienden waren al bij de tweede paar ‘stellaties’ bezig deze te verstevigen en vroegen me hoe het was gegaan bij de boom. “Alles goed man…ik heb die krans daar neergelegd en ben direct teruggekomen”, vertelde ik ze. Toen we klaar waren liepen we terug naar het ander deel van de groep en gingen over tot de lunch. Na de lunch pakten we nog even een korte dut in hangmatten. Een vriend kwam toen naar me toe en zei dat hij denkt dat het geen goed idee is om hier te blijven. Hij wilde het niet aan de anderen vertellen dus kwam hij naar mij. Ik begreep zijn bezorgdheid en probeerde hem ook mijn kant van het verhaal te geven en dat is dat ik dit doe om mijn vader. “Zorg ervoor dat ik in jouw groep ben…als je een ‘stellatie’ pakt wil ik die andere tegenover jou…goed?”, vroeg hij bezorgd. “Ja, maar ik ga lopen en niet in een ‘stellatie’”, zei ik hem. “Wel, dan loop ik met je mee”, zei hij toen een beetje geïrriteerd. Ik stelde hem gerust dat er niks mis zal gaan. Na onze korte middag dut, werd het tijd om aan de slag te gaan. Iedereen nam post en met 2 paren, zouden we in een grote boog om beide ‘stellaties’ heen lopen. Het was al 7 uur geweest, als de vreemde dingen zich begonnen te manifesteren.
Ik zal die vriend Imran noemen, omdat hij niet bij zijn echte naam genoemd wil worden in dit verhaal. Ik liep voor en hij liep schuin achter mij. We hadden ons ingesmeerd met ‘krappa-olie’ om de bosgeur te krijgen en om bepaalde dieren niet weg te jagen. Ik hoorde geknor in de verte en floot naar Imran om te stoppen en mee te kijken vanwaar het geluid kwam. Hij kwam dichterbij me staan. Op een gegeven moment hoorden we voetstappen rennen op de droge bladeren van de grond. We keken om ons heen om te kijken vanwaar die stappen kwamen. Plotseling hoorden we ze precies rechts van ons stoppen, op nog geen meter afstand. Ik klikte mijn lamp aan naar de plek en op het moment ik dat deed, verscheen voor een fractie van een seconde een gezicht, gelijkend op een langwerpig masker en verdween toen het zich omkeerde. “Shit”, riep ik. Imran was op dat moment geschrokken van mijn reactie. “Wat is er…wat heb je gezien”, vroeg hij geschrokken. “Ik dacht dat ik zonet een gezicht had gezien van iemand”, zei ik een beetje paniekerig. We begonnen samen een mantra op te zeggen ter bescherming van ons tegen het kwade. Ik klikte het lampje weer uit en op dat moment hoorden we het geluid van droge bladeren waaien. Ze kwamen tegen mijn benen aan en het voelde alsof ze zich vastkleefden aan mijn boots en broek. Ik begon nu echt in paniek te geraken, omdat er steeds meer bladeren om mijn benen kwamen kleven en Imran op zijn beurt begon in het wild te slaan. Opeens zag ik hem naar voren vliegen alsof hij heel hard van achteren geduwd was. Hij en ik begonnen luid te schreeuwen, hopelijk zodat de anderen onze nog konden horen. Ik rende naar Imran toe en toen begon het. Er leek een wind te waaien op de plek van waar we waren en de bladeren vlogen er doorheen als een kleine tornado. Toen stopte alles opeens. De bladeren vielen neer en alles werd muisstil. Ik kon mijn stem ook niet horen, laat staan die van Imran. Ik probeerde Imran op te trekken, maar ik werd weggeduwd door onzichtbare handen. Imran kon zich op de 1 of andere manier wel op beide benen krijgen en sprong me tegemoet. Hij greep mijn benen vast en kon de angst in zijn ogen zien. Hij begon te schreeuwen en ik kon van zijn lippen aflezen dat hij zei: “No lusu” (laat niet los). Ik greep hem toen vast aan zijn rugtas en op dat moment werden we beide gesleept door het bos. Er leek geen einde aan te komen, totdat we stil kwamen te liggen. We hielden mekaar nog steviger vast. Onze koplampen en heel wat van onze spullen waren we kwijtgeraakt tijdens het gesleep. Ik kon letterlijk niets zien, zo donker was het. Ik zag toen een wit ding in de verte liggen. Toen het duidelijker werd, zag ik dat het de bloemen van de krans waren. We waren beiden voor de boom, net op de plek waar mijn vader verdwenen was. Toen ik begon te beseffen dat we te maken hadden met iets onnatuurlijks, hoorde ik opeens de stem van mijn vader roepen. Hij riep me duidelijk bij mijn naam. Zonder Imran los te laten keerde ik mijn hoofd om en keek in de richting van waar ik dacht dat mijn vader zou staan. Maar er stond een gedaante. Ik kan het alleen beschrijven als iets groots, zwart en lange voorarmen. Ik kon het niet zo goed zien, maar aan het silhouet kan ik de beschrijven hierboven plaatsen. Het sprak in de stem van mijn vader en riep me ook bij naam. Het maakte een paar stappen achteruit en merkte toen pas op dat er meer van die wezens stonden in het donker. Opeens zag dat bij de eerste, de ellebogen naar voren schoten. Ik keek direct terug naar Imran die begon te beven van angst. “Je moet niet kijken…kijk niet”, zei hij. Zijn blik was wel gericht op die wezen en hij kon zien wat er gebeurde. Ik hoorde luide botten gekraak aan het gezicht van Imran kon ik zien dat het iets gruwelijks moet zijn. Opeens voelde ik een harde houtige hand op mijn schouder en de stem van mijn vader. Ik zag dat Imran het uitgilde, maar ik kon hem niet meer horen. Ik hoorde alleen die stem van mijn vader. Imran beefde verschrikkelijk en greep me steviger vast. Ik liet zonder dat ik wilde automatisch los van Imran. Ik keek om en zag mijn vaders gezicht. “Pa…ik heb je gemist pa…pa ben jij het”, zei ik huilend toen ik naar zijn gezicht keek. Ik kan me herinneren dat hij sprak maar geen beweging van zijn mond was. Totdat er een licht scheen op het gezicht en ik zag dat het ’t hoofd van mijn vader was, maar helemaal zwart en grauw. Het ding deinsde achteruit en liet een luide kreet los. Ik kon toen langzaam het luide gegil van Imran weer horen en ook de andere stemmen van mijn vrienden en tevens stemmen van andere mensen, die spraken in een andere taal. Het ding veranderde van gedaante en rende als een hert weg. De anderen verdwenen voor onze ogen. “Hey…un dja…no bari…un dja”, hoorde ik 1 van de mannen zeggen die ik toen nog niet kende.
Niemand had ze gezien. Niets mijn vrienden, niet die mannen die ook op jacht waren. Die mannen waren van een dorp, drie uren verwijderd van ons kamp. “We hoorden jullie schreeuwen”, zeiden ze, “dus schoten we direct te hulp”. Ik was ze dankbaar, maar de attendeerden ons erop om de plek direct te verlaten. Vol schrammen, sneden en bebloed van alle kanten, maakten we dat we wegkwamen van het gebied. Regelrecht naar de stad. Imran was stil, de hele weg door. Ik kon niet vatten wat ons was overkomen. Ook de anderen konden het niet begrijpen, ondanks ze niks en dan ook niks hadden gezien. “Ze fluisterde je naam”, zei hij opeens zacht. “Huh, waarover heb je het?”, vroeg iemand. “Die droom man…die chick fluisterde je naam Ashwin”, zei hij. “Ik had het gehoord, maar wilde je niets zeggen”, zei Imran toen. “Daarom zei ik dat we weg moesten van die plaats”, zei hij boos.
Maanden na het gebeuren was ik verwikkeld geraakt in een gesprek met iemand van het gebied. Ik begreep toen dat ik mij niet mocht begeven op de plek op de dag dat mijn vader verdwenen was. Het is mijn Kina Dey. Ik had daar nooit van gehoord. Ik vertelde de persoon over mijn ervaring en hij zei dat ik van geluk mag spreken…omdat het zelden voorkomt, dat iemand dit kan navertellen. Ik ben Hindu van geloof, maar ben meer gaan geloven in de dingen van het bos, de geesten en de Kina. Ik weet niet waarom dit mijn familie moest overkomen, ik wil het ook niet weten. Maar ik respecteer die dag. Aan al mijn vrienden heb ik gevraagd ook mijn dag te respecteren. Mijn Kina Dey, is de dag van mijn vaders verdwijning. Indien iemand mij meer weet te vertellen hierover, hoor ik dat graag. The more you know…the better it is. Oh en mijn oom…die was laatst overleden…op een vreemde onverklaarbare wijze. Hij was verdronken in bed.